Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de vraag of de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 en 2010 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard door de Inspecteur wegens termijnoverschrijding. De belanghebbende, wonende in België, had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift pas na de wettelijke termijn van zes weken was ontvangen. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar de zitting plaatsvond op 8 augustus 2019. Tijdens de zitting werd de belanghebbende bijgestaan door een gemachtigde, en de Inspecteur was vertegenwoordigd door een inspecteur. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de bezwaren niet-ontvankelijk waren, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er eerder een bezwaarschrift was ingediend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De beslissing werd op 10 oktober 2019 uitgesproken.