Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manheeft vijf grieven aangevoerd. Deze betreffen de kinderalimentatie (grieven 1 en 2) en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap (grieven 3 tot en met 5).
5.De motivering van de beslissing
rechtbankheeft bepaald dat de kinderalimentatie verschuldigd is met ingang van 2 februari 2018. Hiertegen keert zich grief II van de man.
manstelt de kinderalimentatie in dient te gaan op de datum van de beschikking van de rechtbank (17 september 2018). Hij voert daartoe aan dat partijen een onderhoudsbijdrage van € 168,-- waren overeengekomen, maar de vrouw daar (tien dagen voor de zitting van de rechtbank) op terug is gekomen.
vrouwstelt dat de rechtbank terecht de ingangsdatum van de kinderalimentatie op 2 februari 2018 heeft bepaald. Zij weerspreekt dat partijen tot vlak voor de zitting van de rechtbank overeenstemming hadden over de hoogte van de kinderalimentatie en dat zij daar op teruggekomen is. Zij wijst er bovendien op dat de man sinds partijen in april 2017 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, aan haar geen enkele bijdrage voor [minderjarige 1] heeft voldaan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankis er, bij gebrek aan inkomensgegevens van mevrouw [ex-echtgenote van de man] , in redelijkheid van uit gegaan dat de helft van de kosten van [jongmeerderjarige] en [minderjarige 3] door de man gedragen dienen te worden. Hiertegen keert zich grief I van de man.
manvoert het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofis van oordeel dat de man ook in hoger beroep onvoldoende stukken heeft overgelegd om te kunnen beoordelen of en zo ja, met welk bedrag mevrouw [ex-echtgenote van de man] kan bijdragen in de kosten van [jongmeerderjarige] en [minderjarige 3] . De vrouw heeft in haar verweerschrift de daarvoor ontbrekende stukken specifiek benoemd, zodat het op de weg van de man had gelegen die stukken alsnog in het geding te brengen. Voor zover de man stelt dat hij de recentere gegevens, hoewel hij mevrouw [ex-echtgenote van de man] daarom heeft verzocht, niet heeft mogen ontvangen, heeft hij die stelling niet onderbouwd. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven.
rechtbankheeft het verzoek van de man om vast te stellen dat hij een vordering heeft op de vrouw van € 2.372,-- uit hoofde van te veel betaalde hypotheekrente en aflossing voor de voormalige echtelijke woning in de periode van 27 juli 2017 tot en met 13 maart 2018 afgewezen omdat de man zijn stellingen niet met stukken heeft onderbouwd. Hiertegen keert zich grief III van de man.
manvoert ter toelichting op zijn grief het volgende aan. Partijen hadden de afspraak dat vanaf het moment dat de vrouw de woning verliet, zij ieder voor een deel de hypotheekrente en aflossing zouden betalen (de man € 844,-- en de vrouw € 556,--). Omdat de vrouw begin juni 2017 de woning heeft verlaten en deze in maart 2018 is verkocht, hebben partijen ieder dus zeven maanden hun aandeel in genoemde kosten moeten betalen. De vrouw heeft uiteindelijk veel minder betaald dan was afgesproken.
vrouwweerspreekt deze vordering. Zij wijst erop dat er sinds het uiteengaan van partijen nog andere lasten waren, zoals de kosten van [minderjarige 1] en haar (nieuwe) woonlasten, waardoor zij haar door de man gestelde aandeel al helemaal niet kon betalen. Voorts wijst zij erop dat in het overgrote deel van de periode waarop de vordering van de man betrekking heeft, de huwelijksgemeenschap van partijen nog niet was ontbonden.
hofoordeelt als volgt. Als grondslag voor zijn vordering beroept de man zich enkel op een afspraak die partijen daarover zouden hebben gemaakt. De vrouw heeft het bestaan van deze afspraak weersproken en bewijs van zijn stelling heeft de man niet aangeboden zodat deze niet is komen vast te staan.
rechtbankheeft hierover als volgt overwogen:
manstelt dat voor de waardering van de eenmanszaak aangesloten moet worden bij de voorlopige resultatenrekening van 31 augustus 2017 (hierna: concept jaarstukken) en niet bij de definitieve jaarstukken 2017, nu de vrouw nalaat te onderbouwen waarom de waarde van de voorraad in de definitieve jaarstukken (€ 6.000,--) is gehalveerd ten opzichte van de concept jaarstukken (€ 12.000,--) van welke stukken in eerste aanleg nog werd uitgegaan. Volgens hem zijn de concept jaarstukken de meest “spontane” en kan de vrouw daarna hebben gegoocheld met de cijfers.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
manvoert hiertegen het volgende aan. Het voortbestaan van de eenmanszaak kan niet als uitgangspunt worden gehanteerd bij de waardering ervan. Uitgangspunt is dat de waarde van de eenmanszaak met hem dient te worden verrekend. Dat zij daartoe thans niet in staat is, heeft de vrouw niet aangetoond. Evenmin heeft zij laten zien in hoeverre zij activiteiten heeft ontplooid om de eenmanszaak gezond te houden. Dit dient voor haar rekening en risico te blijven.
hofoverweegt als volgt.
de activavan de eenmanszaak tussen partijen moeten worden verdeeld. Partijen hebben aan het hof
de waardevan de eenmanszaak ter beoordeling voorgelegd.
rechtbankheeft overwogen dat tussen partijen vaststaat dat de auto Mitsubishi op de balans staat van de eenmanszaak en om die reden niet afzonderlijk in de verdeling dient te worden betrokken. Hiertegen keert zich grief V van de man.
manstelt dat de Mitsubishi afzonderlijk in de verdeling dient te worden betrokken tegen de marktwaarde (van, zoals ter zitting nader bepaald, € 13.000,-- ex BTW) en niet tegen de boekwaarde (van € 8.500,--).
vrouwbrengt daar het volgende tegenin.
hofoverweegt als volgt.