ECLI:NL:GHSHE:2019:3959

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
20-000378-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis van de rechtbank inzake doodslag met DNA-bewijs en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in PI Vught, was eerder vrijgesproken van moord, maar veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had ook een schadevergoeding van € 2.499,72 toegewezen aan de benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, met wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

In hoger beroep heeft de verdediging aanvullend verweer gevoerd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte, het DNA-onderzoek en het tijdstip van overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen gevolgd. Het hof heeft de bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank integraal overgenomen, met aanvullingen op basis van het NFI-rapport over DNA-bewijs. Dit rapport concludeerde dat de kans groter is dat de verdachte geweldshandelingen heeft uitgevoerd op het slachtoffer dan dat een ander dit heeft gedaan.

De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de verdachte onbetrouwbaar zijn en dat er alternatieve verklaringen zijn voor het aangetroffen DNA. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte betrouwbaar zijn en dat de verdediging niet heeft aangetoond dat het DNA op een andere manier in het nagelvuil van het slachtoffer terecht is gekomen. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en de doodslag wettig en overtuigend bewezen geacht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, zonder beslissing te nemen over de in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000378-17
Uitspraak : 29 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 31 januari 2017 in de strafzaak met parketnummer
02-821434-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1986,
thans verblijvende in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 Gevangenis te Vught.
Hoger beroep
Verdachte is bij vonnis, waarvan beroep, vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] . De rechtbank heeft verdachte ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag op voornoemde [slachtoffer] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] , nabestaande van het slachtoffer, geheel toegewezen tot een bedrag van € 2.499,72, met vermeerdering met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedings-maatregel.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust, met aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Naast de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, zoals opgenomen op pagina’s 3 tot en met 9 van het vonnis, dat het hof integraal bevestigt, komt de bewezenverklaring mede te berusten op het rapport ‘Criminalistische evaluatie van resultaten van onderzoek naar biologische sporen en DNA naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijke overschot van [slachtoffer] in Gilze en Rijen op 6 november 2015’, van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de deskundige dr. L.H.J. Aarts d.d. 10 mei 2019, doorgenummerde pagina’s 1-14, voor zover inhoudende:
(pagina 1)
Verdachte: [verdachte]
Vraagstelling:
 Hypothese 1: Verdachte heeft geweldshandelingen uitgevoerd op het slachtoffer en heeft het slachtoffer verplaatst.
 Hypothese 2: Een ander dan verdachte heeft geweldshandelingen uitgevoerd op het slachtoffer en heeft het slachtoffer verplaatst.
(pagina 8)
Overwegingen
Shirt van het slachtoffer:
In meerdere bemonsteringen van het shirt is DNA aangetroffen van verdachte en van minimaal één onbekende. Deze bevindingen bieden meer steun aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
(pagina 9)
Nagels van het slachtoffer:
In bemonsteringen van nagels van alle vingers van de rechterhand van het slachtoffer is DNA aangetroffen van verdachte. In één bemonstering van de ringvinger is tevens DNA aangetroffen van een onbekende persoon. Deze bevindingen bieden meer steun aan hypothese 1 dan aan hypothese 2.
(pagina 11)
Conclusie
De resultaten van het door TMFI en NFI uitgevoerde onderzoek naar humane biologische sporen en DNA zijn, gegeven de verkregen contextinformatie en de gedane aannamen, waarschijnlijker wanneer verdachte geweldshandelingen heeft uitgevoerd op het slachtoffer en het slachtoffer heeft verplaatst (hypothese 1), dan wanneer een andere persoon dat heeft gedaan (hypothese 2).
(pagina 13)
Met de term ‘waarschijnlijker’ wordt bedoeld dat de kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten 10 tot 100 keer groter wordt geacht wanneer de ene hypothese waar is, dan wanneer de andere hypothese waar is.
Aanvulling van de bewijsoverwegingen
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Verdachte heeft alle betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] ontkend. In eerste aanleg is hieromtrent door de verdediging uitgebreid verweer gevoerd, welke argumenten en verweren de verdediging in hoger beroep heeft herhaald.
Het hof schaart zich te dien aanzien achter de in het vonnis van de rechtbank vervatte motivering van het bewijs en de verwerping van de door de verdediging gevoerde verweren. Het hof bevestigt deze integraal.
De verdediging heeft in hoger beroep ook een aantal aanvullende verweren gevoerd aangaande de zich in het dossier bevindende videofragmenten van de verhoren van verdachte, de inhoud van de rapportage van het NFI d.d. 10 mei 2019 en de tijdsbepaling van het overlijden van het slachtoffer.
Ten aanzien van de verhoren van verdachte op het politiebureau heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte veel heeft ingevuld, wenselijke antwoorden heeft gegeven en heeft willen meedenken met de verhoorders. Verdachte heeft de theorieën van de verhoorders aangevuld of als basis genomen voor zijn eigen verklaring. Ondanks dat verdachte heeft aangegeven dat hij beter niet zou kunnen verklaren, omdat hij zaken door elkaar haalt, is het verhoor gewoon voortgegaan. Dit maakt de verklaringen van verdachte uiterst onbetrouwbaar.
Voorts blijkt dat volgens de verdediging een aantal delen uit die verhoren niet in de processen-verbaal zijn opgenomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de schoenen die verdachte op 5 en 6 november 2015 heeft gedragen en over zijn geheugen op dat punt. De verklaring van verdachte is niet zo stellig als het proces-verbaal doet geloven en de overwegingen van de rechtbank op dit punt kunnen derhalve niet overeind blijven.
Met betrekking tot het NFI-rapport d.d. 10 mei 2019 heeft de verdediging het hof gewezen op voetnoot 5 van die rapportage, waarin melding wordt gemaakt van een onderzoek naar hoe vaak lichaamsvreemd DNA wordt aangetroffen in bemonsteringen van nagels. Daarbij is vastgesteld dat in ongeveer 5-10% van de bemonsteringen detecteerbare hoeveelheden DNA van onbekenden wordt aangetroffen. In voetnoot 7 wordt verwezen naar een studie waarbij in ongeveer 15% van de bemonsteringen van nagels van samenwonende stellen een detecteerbare hoeveelheid DNA van de partner is aangetroffen. Dit maakt dat een dergelijke overdracht van DNA van verdachte in het nagelvuil van het slachtoffer, vanwege de wijze van omgang tussen beiden en het gebrek aan hygiëne bij het slachtoffer, überhaupt mogelijk is. Daarmee ontstaat een reële mogelijkheid dat verdachte het ten laste gelegde geweld niet heeft uitgeoefend, maar dat er een kans van 15% is dat het DNA van verdachte op een andere wijze in het nagelvuil van het slachtoffer terecht is gekomen. Bovendien heeft het NFI geen rekening gehouden met de bloedsporen van een onbekende derde op het huishouddoekje en de aangetroffen haar.
Ten slotte heeft de verdediging nog aangevoerd dat de rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer tussen 5 november 2015 te 22.25 uur en 6 november 2016 te 09.55 uur om het leven is gebracht en dat dit een ruime periode is. Voor een deel van die periode heeft verdachte in elk geval een alibi. Immers, uit de van de Amerikaanse autoriteiten verkregen gegevens is gebleken dat verdachte in de nacht van 5 op 6 november 2015 vanaf 03.08 uur het spel ‘Defiance’ heeft gespeeld op zijn laptop, telkens met hetzelfde IP-adres. De verklaring van verdachte dat hij die nacht heeft gegamed berust derhalve op de waarheid.
Het hof overweegt omtrent deze drie gevoerde verweren nog als volgt.
Verhoren
Het hof heeft (onder meer) de door de verdediging bedoelde videofragmenten van de verhoren van verdachte bekeken. Hoewel het hof met de verdediging moet vaststellen dat de uitwerking van deze verhoren in de processen-verbaal van verhoor niet voor honderd procent woordelijk overeenkomt met hetgeen daadwerkelijk tijdens die verhoren is gezegd (door zowel verdachte als door de verhoorders), gaat het hierbij naar het oordeel van het hof om detailpunten die niet ten nadele van verdachte achterwege zijn gebleven. Uit de video-opnamen blijkt juist dat verdachte op een aantal punten veel stelliger heeft verklaard dan uit het proces-verbaal van verhoor volgt. Als voorbeeld kan het verhoor van 25 januari 2016 benoemd worden, wanneer het gaat over de New Rocks schoenen (dossierpagina 261). Verdachte benadrukt dan zelfs nog eens extra dat hij toen die schoenen aan had, met de woorden “Ik weet dat wel zeker”. De verhoorder stelt hem vervolgens nog een extra vraag ter controle – “Waarom weet je dat zeker?” – waarop verdachte het nogmaals uitlegt en daaraan nog toevoegt “Dat was een openbaring op dat moment”. Ook dit laatste was niet in het proces-verbaal van verhoor opgenomen.
Het hof is voorts van oordeel dat uit de video-opnamen van de verhoren blijkt dat verdachte spontaan antwoord heeft gegeven op de vragen en dat hij op sommige momenten gewoon is “leeggelopen”. Te zien is dat de verhoorders regelmatig even stil zijn en dat zij verdachte juist vrijuit hebben laten spreken. Ook de pauzes in de verhoren zijn opgenomen. In de opname van de pauze van het verhoor van 21 januari 2016 te 16.44 uur (dossierpagina 242) is te zien en horen dat één van de verhoorders tegen verdachte zegt: “We vragen jou niet om te bekennen”. Dat verdachte niet zomaar een wenselijk antwoord geeft of dingen invult, blijkt bijvoorbeeld ook uit datzelfde verhoor van 21 januari 2016 wanneer het gaat om het van verdachte aangetroffen bloedspoor op de deurklink van de woning van het slachtoffer (dossierpagina 241). Aan verdachte wordt dan de vraag gesteld: “Hoe verklaar je jouw bloed op de deurklink?”, waarop verdachte heeft geantwoord dat hij dat niet kan verklaren.
Het hof is, gelet op het hiervoor overwogene, anders dan de verdediging van oordeel dat sprake is geweest van een open verhoor. Hoewel niet alles woord voor woord in het proces-verbaal van verhoor is opgenomen, is naar het oordeel van het hof hetgeen achterwege is gelaten, niet ten nadele van verdachte. Evenmin is gebleken dat verdachte wenselijke antwoorden heeft gegeven of dingen heeft ingevuld om zijn verhoorder ter wille te zijn.
Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van verdachte derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
NFI-rapport
De verdediging heeft het hof gewezen op een tweetal voetnoten in het NFI-rapport van 10 mei 2019, waaruit volgt dat in ongeveer 5-10% van de bemonsteringen van nagelvuil detecteerbare hoeveelheden DNA van onbekenden wordt aangetroffen en in ongeveer 15% van de bemonsteringen van de nagels van samenwonende stellen een detecteerbare hoeveelheid DNA van de partner wordt aangetroffen. De verdediging heeft op grond daarvan gesteld dat dit maakt dat een dergelijke overdracht van DNA in het nagelvuil van het slachtoffer door verdachte, vanwege de wijze van omgang tussen beiden, überhaupt mogelijk is en niet daar terecht hoeft te zijn gekomen door het ten laste gelegde geweld.
Het hof is van oordeel dat, wat er ook zij van de kans dat er DNA van verdachte in het nagelvuil van het slachtoffer terecht is gekomen vanwege hun omgang (en het door de verdediging gestelde gebrek aan hygiëne bij het slachtoffer), uit het NFI-rapport van 10 mei 2019 tevens volgt dat de resultaten van het onderzoek naar humane biologische sporen en DNA waarschijnlijker zijn wanneer verdachte geweldshandelingen heeft uitgevoerd op het slachtoffer en het slachtoffer heeft verplaatst, dan wanneer een andere persoon dat heeft gedaan. Mede gelet op de overige bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, schuift het hof de door de verdediging gegeven verklaring voor het aangetroffen DNA van verdachte in het nagelvuil van het slachtoffer ter zijde.
Met betrekking tot hetgeen de verdediging overigens nog heeft aangevoerd ten aanzien van het bij het slachtoffer aangetroffen huishouddoekje, overweegt het hof dat de omstandigheid dat daarop geen DNA van verdachte is aangetroffen, verdachte weliswaar niet belast, maar hem ook niet ontlast. Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde gewelds-handelingen is immers niet van belang dat de dader dit huishouddoekje heeft vastgepakt of gebruikt en daarop zijn DNA heeft achtergelaten.
Ook de op het slachtoffer aangetroffen haar van verdachte ontlast hem, naar het oordeel van het hof, geenszins.
Tijdstip van overlijden
Het hof overweegt dat uit de door de rechtbank gebezigde getuigenverklaring van benedenbuurvrouw [getuige 1] volgt dat zij, nadat zij op 5 november 2015 om 22.00 uur naar bed was gegaan, meerdere stemmen en zware klappen heeft gehoord vanuit de woning aan de [adres] . Zij heeft voorts gehoord dat het om 23.00 uur weer stil was.
De bewoonster van [adres] , de getuige [getuige 2] , heeft een zeer heldere verklaring afgelegd, welke ook door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt. [getuige 2] kwam op 5 november 2015, omstreeks 23.33 uur, thuis en zag toen dat er licht brandde in de woning [adres] . Terwijl zij aan het douchen was hoorde zij herhaaldelijk gebonk en toen zij enig moment later door de spion van haar voordeur keek, zag zij een man op zijn buik op de grond liggen voor de drempel van de voordeur van de buurman, met zijn hoofd in de richting van de voordeur. [getuige 2] heeft daarna nog een aantal keer door de spion gekeken en toen lag de man er nog steeds, maar zij hoorde geen geluiden. Iets voor 0.20 uur heeft zij nog een laatste keer gekeken en heeft zij de man niet meer zien liggen. Wel heeft zij toen gezien dat iemand de voordeur van de woning van het slachtoffer dichttrok en dat die persoon naar buiten keek.
Het hof is op grond van deze verklaringen van oordeel dat slachtoffer [slachtoffer] in elk geval door geweld is “uitgeschakeld” ruim vóór 6 november 2015 te 03.08 uur, te weten het moment dat verdachte weer is gaan gamen. Dat het exacte tijdstip van de dood van [slachtoffer] niet is vastgesteld en mogelijk na dat tijdstip pas is ingetreden, maakt derhalve niet dat verdachte het slachtoffer niet om het leven gebracht zou kunnen hebben.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging derhalve in al zijn onderdelen en acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Het hof bevestigt derhalve de beslissing van de rechtbank.
Beslag
De rechtbank heeft bij vonnis, waarvan beroep, geen beslissing genomen omtrent de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen. Mogelijk zijn thans nog niet alle voorwerpen aan verdachte geretourneerd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegezegd dat de raadsman via een e-mailbericht aan de advocaat-generaal kan verzoeken om teruggave aan verdachte van de voorwerpen waarop thans nog beslag rust en welk nog niet aan verdachte zijn teruggegeven. Nu de raadsman heeft ingestemd met deze wijze van afhandeling, zal het hof hieromtrent geen beslissing in het arrest opnemen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 29 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van der Schans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.