ECLI:NL:GHSHE:2019:4088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
200.258.109_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf van minderjarige na scheiding van ouders met aandacht voor opvoedkwaliteiten en stabiliteit

In deze zaak gaat het om de bepaling van het hoofdverblijf van een minderjarige, die sinds 5,5 jaar bij de vader woont, terwijl formeel het hoofdverblijf bij de moeder ligt. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf bij de moeder zou blijven, maar de feitelijke situatie was dat de minderjarige bij de vader woonde vanwege een hennepplantage in de woning van de moeder en andere omstandigheden die de veiligheid van de minderjarige in gevaar zouden kunnen brengen.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator. De moeder heeft aangevoerd dat zij de betere opvoedkwaliteiten heeft en dat de minderjarige bij haar beter kan opgroeien. De vader heeft echter betoogd dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij hem en dat een wijziging van hoofdverblijf niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien zijn behoefte aan stabiliteit en continuïteit.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de moeder goede bedoelingen heeft, de feitelijke situatie en de stabiliteit die de vader de minderjarige biedt, zwaarder wegen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, met de overweging dat het in het belang van de minderjarige is om rust en duidelijkheid te hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2019
Zaaknummer: 200.258.109/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/344923 FA RK 18-2589
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.G. Matze.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
drs. [bijzondere curator] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid als bijzondere curator over de nader te noemen minderjarige [minderjarige] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van 25 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 18 april 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2019, heeft de moeder verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen.
2.2.
Bij verweerschrift van 28 mei 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 31 mei 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek van de hand te wijzen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 19 september 2019 met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op 23 september 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
De bijzondere curator is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats]
(hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De vader en de moeder hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] heeft over de periode vanaf 9 september 2016 tot 9 maart 2019 onder toezicht gestaan van de GI.
3.4.
[minderjarige] heeft na de verbreking van de samenleving van de ouders in 2012 eerst bij de moeder gewoond, waar hij formeel zijn hoofdverblijf had.
3.5.
Bij beschikking van 3 mei 2017 is door de rechtbank bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder behoudt. Feitelijk woont [minderjarige] echter sinds juni 2014 bij de vader.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De moeder voert hiertoe het volgende aan. De moeder wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Helaas hebben gezondheidsproblemen van haar partner er toe geleid dat [minderjarige] niet meteen na de beschikking van de rechtbank in mei 2017 bij haar kon komen wonen. Daarna was een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] niet in zijn belang omdat [minderjarige] kort daarop op het speciaal basisonderwijs zou gaan starten. De vader en de moeder waren echter wel in gesprek over een goed moment waarop de wijziging kon plaatsvinden. Vervolgens is de vader in 2018 toch een procedure bij de rechtbank gestart aangaande het hoofdverblijf, zodat zij de wijziging van hoofdverblijf van [minderjarige] feitelijk niet meer kon doorvoeren. De moeder vindt het onterecht dat de vader haar constant de fout met betrekking tot de hennepplantage nadraagt ten gevolge waarvan [minderjarige] bij de vader is
gaan wonen. Op de opvoedingssituatie bij de vader is helemaal geen zicht en [minderjarige] wordt bovendien voor een groot gedeelte opgevoed door oma (vz). [minderjarige] kan daarom het beste opgroeien bij de moeder, nu zij beschikt over meer opvoedkwaliteiten dan de vader, hetgeen bevestigd wordt door de rapportage van [naam] . [minderjarige] kan een wijziging van hoofdverblijf goed aan, mits hij daarin ondersteund wordt. De moeder wil werken aan een stabiele basis die [minderjarige] met zijn kindeigen problematiek nodig heeft om de overgang naar de middelbare school goed door te komen. De moeder kan hem dat het beste bieden.
3.8.
De vader voert het volgende aan. Het hoofdverblijf van [minderjarige] moet bij de vader worden vastgesteld. Daarmee wordt de feitelijke werkelijkheid die zich al ruim 5 jaar zo voordoet in overeenstemming gebracht met de juridische werkelijkheid. De vader heeft [minderjarige] opgevangen nadat de moeder een hennepplantage in huis had. [minderjarige] is na de beschikking van de rechtbank in mei 2017 niet bij de moeder gaan wonen, mede omdat hij zich niet veilig voelde bij zijn stiefvader. Ook werkt de moeder heel veel. Het is niet in het belang van [minderjarige] hem nu nog uit zijn vertrouwde woonomgeving te halen. Van belang daarbij is dat [minderjarige] niet goed tegen verandering kan. Bovendien is er geen school in de buurt van de woonplaats van de moeder waar [minderjarige] heen kan. Ook heeft zij niet duidelijk gemaakt of er in [woonplaats moeder] de benodigde therapie voor [minderjarige] beschikbaar is.
3.9.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vast te stellen. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vader. Vanwege de omstandigheden zoals die zich in het verleden hebben voorgedaan, is [minderjarige] bij de vader blijven wonen. De raad vindt het knap van de moeder dat zij heeft aangegeven dat een wisseling van verblijfplaats in het belang van [minderjarige] eerder niet kon plaatsvinden. De raad gunt het de ouders een traject aan te gaan, zoals Ouderschap Blijft, om weer tot samenwerking te komen.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader moet worden bepaald en zal dat hierna uitleggen.
3.10.3.
[minderjarige] woont sinds juni 2014 bij de vader in [woonplaats vader] . In die 5,5 jaar heeft [minderjarige] daar zijn leven opgebouwd. [minderjarige] verblijft eens in de twee weken een weekend bij de moeder in [woonplaats moeder] . [minderjarige] is bij zijn vader gaan wonen aangezien de moeder haar woning te [woonplaats vader] in 2014 diende te verlaten omdat daar een grote hoeveelheid hennepplanten was aangetroffen en die woning ontruimd moest worden. De moeder is daarna in [woonplaats moeder] gaan wonen. In 2016 is er vervolgens psychodiagnostisch onderzoek gedaan door [naam praktijk] waarbij destijds al werd aangegeven dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] schadelijk is indien het hoofdverblijf tussen de ouders een strijdpunt blijft. Door de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bij beschikking van 3 mei 2017 het hoofdverblijf van [minderjarige] niet gewijzigd. Formeel lag het hoofdverblijf dus nog steeds bij de moeder. Aan deze beschikking is vervolgens echter geen uitvoering gegeven, omdat wijziging op dat moment niet in het belang van [minderjarige] werd geacht. Ongeacht de diverse aangevoerde en begrijpelijke redenen hiervoor, heeft dit er toe geleid dat [minderjarige] sinds juni
2014 feitelijk bij zijn vader woont. Gebleken is dat het goed gaat met [minderjarige] bij de vader. [minderjarige] gaat inmiddels naar speciaal onderwijs in [woonplaats vader] en is na de zomer overgegaan. Hij kan zelf naar school fietsen en heeft vriendjes. Ook speelt hij hockey. De vader ondersteunt [minderjarige] in de benodigde therapieën en combineert zijn werkzaamheden met de zorg en opvoeding voor [minderjarige] . Oma (vz) past indien nodig op [minderjarige] . Duidelijk is aldus dat de vader [minderjarige] de afgelopen jaren een stabiele basis heeft kunnen bieden.
Het hof neemt verder in overweging dat een wijziging van hoofdverblijf voor [minderjarige] zowel een wijziging van woonplaats (van [woonplaats vader] naar [woonplaats moeder] ), als een nieuwe wijziging van school betekent. Hoewel de moeder aangeeft dat [minderjarige] dit met de nodige voorbereiding en ondersteuning aan kan, acht het hof dit op dit moment echter niet in het belang van [minderjarige] gelet op de kindeigen problematiek van [minderjarige] op zowel het cognitieve als het sociaal-emotionele vlak. Daar waar de moeder verder betoogt over meer opvoedkwaliteiten te beschikken en [minderjarige] beter dan de vader te kunnen ondersteunen, overweegt het hof dat, wat hier overigens ook van zij, de afgelopen jaren gebleken is dat de vader voldoende opvoedkwaliteiten bezit, zodat dit niet kan leiden tot een ander oordeel van het hof.
Zowel de bijzondere curator als de raad hebben aangegeven dat het in het belang van [minderjarige] is het hoofdverblijf bij de vader te bestendigen. De bijzondere curator heeft bovendien de mogelijkheid van een co-ouderschap geopperd, waarbij de moeder in (de regio) [woonplaats vader] zou kunnen gaan wonen en de ouders op die manier kunnen werken aan een meer gelijkwaardig ouderschap. De raad heeft in dit verband aangegeven dat het goed zou zijn als de ouders beter gaan samenwerken en een traject zoals Ouderschap Blijft gaan volgen. Het is aan de ouders om deze mogelijkheden te onderzoeken en dit eventueel verder vorm te geven.
Gelet op het voorgaande acht het hof het meest in het belang van [minderjarige] het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vast te stellen.
Het hof zal het ter zitting gedane verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten afwijzen, nu het hof van oordeel is dat het belang van [minderjarige] gediend is bij rust en duidelijkheid en een nieuw onderzoek daar niet aan bijdraagt.
3.10.4.
Dit leidt er toe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , van
25 februari 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 7 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.