ECLI:NL:GHSHE:2019:4427

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
20-001345-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot Opiumwet en gebruik van identiteitsbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1991 in Duitsland, was eerder vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, maar het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2000 gram hennep en het wederrechtelijk gebruik maken van een identiteitsbewijs dat niet op zijn naam stond. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 weken. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 november 2017 in Nuenen samen met anderen in een auto zat waarin hennep werd aangetroffen. De verdachte had zich voorgedaan als zijn broer door diens identiteitsbewijs te overhandigen aan de politie. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad 2000 gram hennep en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het gebruik van andermans identificerende persoonsgegevens. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, met aftrek van voorarrest, en heeft de zaak verder behandeld in het licht van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001345-18
Uitspraak : 22 november 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 april 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-238244-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en is hij ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (
  • opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk zijn identiteit te verhelen, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde, het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2 primair.hij op of omstreeks 23 november 2017 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een rijbewijs afgegeven door Bondsrepubliek Duitsland op naam gesteld van [broer verdachte] (geboren op [geboortedatum broer verdachte] ), door voornoemd rijbewijs ter identificatie te overhandigen aan verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant;
2 subsidiair.hij op of omstreeks 23 november 2017 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [broer verdachte] (geboren op [geboortedatum broer verdachte] ), heeft gebruikt door ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, voornoemde persoonsgegevens op te geven en/of daarbij een rijbewijs op naam van voornoemde [broer verdachte] te overhandigen met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 november 2017 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 2000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 subsidiair.hij op 23 november 2017 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander, te weten [broer verdachte] (geboren op [geboortedatum broer verdachte] ), heeft gebruikt door ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Brabant, voornoemde persoonsgegevens op te geven en daarbij een rijbewijs op naam van voornoemde [broer verdachte] te overhandigen met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2017 (dossierpagina’s 6-8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 6)
Op 23 november 2017 reden wij in een als dusdanig herkenbaar politievoertuig en waren wij in uniform gekleed. Omstreeks 2.00 uur reden wij vanaf Geldrop over de Collse Hoefdijk in de richting van Nuenen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag in mijn binnenspiegel een voertuig op ongeveer 200 meter achter ons rijden. Ik zag dat het voertuig rechts afsloeg op de eerste rotonde vanaf Geldrop en ik zag dat het voertuig de Collse Heide te Nuenen in reed. Mij is bekend dat aan de Collse Heide een industrieterrein ligt. Mij is bekend dat op dit industrieterrein zelden tot nooit in de nacht wordt gewerkt. Hierdoor heb ik het dienstvoertuig gekeerd en ben achter het voertuig aan gereden. Wij zagen dat het voertuig bij de splitsing aan de zijde van de Gulberg 360 graden draaide. Hierop hebben wij ons dienstvoertuig voor het genoemde voertuig gezet en een stopteken gegeven. Wij zagen dat het voertuig stopte. Wij zagen dat het voertuig een Duits kenteken had.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar de bestuurderszijde van het voertuig gelopen. Ik zag dat er drie personen in het voertuig zaten: één op de bestuurdersstoel, één op de passagiersstoel en één op de achterbank achter de bestuurdersstoel. Ik vroeg aan de bestuurder of hij Nederlands sprak. Ik hoorde dat hij in het Duits zei: “Nee”. Ik zei in het Engels tegen hem dat hij mij een geldig rijbewijs en paspoort moest overhandigen. Ik zag dat hij mij hierop een Duits rijbewijs overhandigde en opgaf te zijn: [broer verdachte] , geboren op [geboortedatum broer verdachte] te [geboorteplaats broer verdachte] . Ik zag op het rijbewijs een foto staan. Ik zag dat de foto niet overeenkwam met de bestuurder.
(pagina 7)
Ik vroeg in het Engels aan de bestuurder of hij nog een ander document had waar zijn naam op stond. Ik hoorde dat hij zei: “Ik heb geen paspoort bij me”. Ik hoorde dat de stem van de bestuurder vibreerde. Ik zag dat hij uit zijn borstzak een portemonnee haalde. Ik zag dat de handen van de bestuurder trilden. Ik zag dat de bestuurder geen oogcontact met mij maakte. Hierdoor maakte de bestuurder een zenuwachtige indruk op mij. Ik vroeg in het Engels aan hem of ik de portemonnee mocht zien. Ik zag dat hij mij de portemonnee overhandigde. Ik zag in de portemonnee een zorgverzekeringspas zitten. Ik heb deze pas uit de portemonnee gehaald. Ik zag dat op de pas de naam [verdachte] stond. Ik zag dat op de verzekeringspas een foto stond. Ik zag dat de foto overeenkwam met de bestuurder.
Omdat de bestuurder mij een rijbewijs overhandigde waarvan de foto niet leek op de persoon die ik voor mij had, hij in zijn zak een zorgverzekeringspas had zitten met hierop een andere naam en hij zenuwachtig op mij overkwam, twijfelde ik of de identiteit die de bestuurder opgaf juist was. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb dit tegen [verbalisant 2] gezegd. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag ook dat de foto’s niet overeenkwamen. Hierom hebben wij besloten om een onderzoek aan het voertuig in te stellen teneinde de identiteit van de bestuurder vast te stellen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben naar het rechterachterportier van het voertuig gelopen. Voor ik dit portier opende zag ik op de achterbank een bigshopper van de Action staan. Ik scheen met mijn zaklamp op de bigshopper. Wij zagen dat er in de bigshopper een zwarte, ondoorzichtige sealbag zat. Het is ons ambtshalve bekend dat deze sealbags worden gebruikt voor het verpakken van hennep. Hierna heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , het portier aan de achterzijde geopend. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , voelde met mijn hand aan de zak. Ik voelde dat de zak was gevuld en kreeg het vermoeden dat de sealbag was gevuld met hennep.
(pagina 8)
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb via het operationeel centrum een extra eenheid ter plaatse gevraagd. Hierop hebben wij onder meer de bestuurder die opgaf [broer verdachte] te zijn aangehouden. Toen de verdachten in de dienstvoertuigen zaten, heb ik de sealbag geopend. Ik rook direct een sterke henneplucht. Ik zag dat in de sealbag meerdere doorzichtige plastic zakken zaten met hierin een inhoud die ik herkende als henneptoppen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb op het politiebureau te Geldrop de plastic zakken uit de sealbag gehaald. Ik zag dat de inhoud twee gripzakken met henneptoppen en een boterhamzakje met hennepgruis betrof.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2017 (dossierpagina’s 14-16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 14)
Op 23 november 2017 werd door collega’s een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een voertuigcontrole. Hierbij werden diverse vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. Deze aangetroffen vermeende verdovende middelen werden voor onderzoek aan mij aangeboden om vast te stellen of het hier ging om middelen die voorkomen op lijst I of lijst II van de Opiumwet.
(pagina 15)
Bij nader onderzoek van de aan mij aangeboden drie doorzichtige plastic zakken zag ik dat het hier ging om twee gripzakken, gecodeerd als zak 1 en zak 2, met daarin groene gedroogde planten/bloemtoppen en een boterhamzak, gecodeerd als zak 3, met daarin groene gedroogde plantenresten. Ik onderzocht deze zakken en rook bij onderzoek de mij bekende kenmerkende geur die is verbonden aan hennep. Ik herkende deze gedroogde groene plantenresten als hennep, zijnde een stof die staat vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Het nettogewicht van de voornoemde plantenresten betrof:
o Zak 1: 900 gram
o Zak 2: 950 gram
o Zak 3: 150 gram
Door mij werd van elk item een monster genomen en getest op de aanwezigheid van hennep. Bij de gehouden indicatieve narcoticatest (MMC kleur-reactietest) bleek dat deze stoffen reageerden op de aanwezigheid van hennep.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2017 (dossierpagina’s 60 en 61), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 60)
Onderzocht document:
Hoedanigheid : Fysiek document
Document : Rijbewijs
Land : Bondsrepubliek Duitsland
Nummer : [rijbewijsnummer]
Afgegeven te : [plaatsnaam in Bondsrepubliek Duitsland]
Afgegeven op : 8 april 2015
Ten name van:
Naam : [achternaam broer verdachte]
Voornamen : [voornaam broer verdachte]
Geboorteplaats : [geboorteplaats broer verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum broer verdachte]
Geslacht : Mannelijk
Bijzonderheden: Ten behoeve van het onderzoek werd mij een afbeelding van het gelaat van een mannelijk persoon, die gebruik had gemaakt van het voornoemde document, ter beschikking gesteld.
Vastgestelde afwijkende kenmerken ten opzichte van een origineel document:
- Voor wat betreft de rijbewijs- en persoonsgegevens, alsmede de aangebrachte foto, werden er geen kenmerken van valsheid of vervalsing aangetroffen.
- Het gelaat van de mannelijke persoon op de voornoemde overhandigde afbeelding vertoonde geen gelijkenis met het gelaat van de in dit document op de personaliazijde aangebrachte pasfoto.
Conclusie: Naar aanleiding van het vorenstaande kon dezerzijds worden vastgesteld dat het voornoemde rijbewijs, voorzien van nummer [rijbewijsnummer] , echt en onvervalst is, maar dat het gelaat op de door het personeel van de politie overhandigde afbeelding geen gelijkenis vertoonde met het gelaat van de in dit document aangebrachte foto.
4.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 november 2019, voor zover inhoudende:
Mijn naam is [verdachte] en ik ben op [geboortedag] 1991 geboren te [geboorteplaats] in de Bondsrepubliek Duitsland.
Het klopt dat ik op 23 november 2017 met twee andere personen in een auto heb gezeten en dat wij in de plaats Nuenen, gemeente Nuenen Ca, zijn geweest. Wij zijn toen aangesproken door politieagenten. Het klopt dat ik toen het rijbewijs op naam van mijn broertje [broer verdachte] , geboren op [geboortedatum broer verdachte] , heb overhandigd en dat ik tegen de politieagent heb gezegd dat mijn naam [broer verdachte] was.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren van de verdediging strekkende tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is – zakelijk weergegeven – het navolgende aangevoerd.
1.In de eerste plaats heeft in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering plaatsgevonden, nu sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de door verdachte bestuurde auto. Naar de mening van de verdediging zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] na het staande houden van verdachte op 23 november 2017 ten onrechte overgegaan tot een doorzoeking van de auto met als argument het vaststellen van de identiteit van verdachte, aangezien de identiteit van verdachte reeds had kunnen worden vastgesteld met behulp van de in zijn portemonnee aangetroffen zorgverzekeringspas. Vervolgens hebben voornoemde verbalisanten zonder redelijk vermoeden van een strafbaar feit en bovendien zonder te relateren op basis van welke wettelijke grondslag zij deze bevoegdheid aanwendden de sealbag die in een bigshopper op de achterbank van de auto lag geopend, waarna de henneptoppen en -resten werden aangetroffen. Nu de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun bevoegdheid tot het doorzoeken van de auto hebben aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid was bedoeld (te weten: het vaststellen van de identiteit van verdachte), is er sprake van
détournement de pouvoiren aldus van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Gelet op het voorgaande dienen de resultaten van de onrechtmatige doorzoeking van de auto – waaronder begrepen de vondst van de aangetroffen hennep – te worden uitgesloten van het bewijs, waardoor het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, aldus de verdediging.
2.Indien het hof van oordeel is dat de doorzoeking van de door verdachte bestuurde auto wel rechtmatig is geweest, heeft de verdediging (subsidiair) bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Volgens de verdediging kan op grond van het voorhanden zijnde dossier en de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat (de sealbag in) de bigshopper op de achterbank van de auto was gevuld met hennep, waardoor niet kan worden bewezen dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over deze hennep had. Bovendien bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde medeplegen. De enkele omstandigheid dat verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is aangetroffen in een auto waarin hennep was gelegen is naar de mening van de verdediging onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en voornoemde medeverdachten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bewijsoverwegingen ad 1
Het hof stelt voorop dat, gelet op de huidige stand van de rechtspraak, van de verdediging mag worden verlangd dat aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren – zijnde het belang van het voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel voor verdachte – duidelijk wordt gemotiveerd waarom een vermeend vormverzuim tot bewijsuitsluiting dient te leiden. Door de verdediging is hier in onvoldoende mate invulling aan gegeven. Om die reden behoeft het verweer geen nadere bespreking.
Ook ambtshalve ziet het hof, gelet op de gang van zaken zoals die uit de voormelde bewijsmiddelen volgt, geen aanleiding aan te nemen dat er sprake is van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverwegingen ad 2
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het verweer stelt het hof voorop dat uit het procesdossier is gebleken dat verdachte tegenover de politie geen (inhoudelijke) verklaring heeft willen afleggen omtrent het onder 1 ten laste gelegde, ondanks meerdere pogingen daartoe. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte een inhoudelijke verklaring omtrent dit ten laste gelegde feit afgelegd.
Deze verklaring van verdachte komt er in de kern op neer dat verdachte op 22 november 2017 om 22.00 uur klaar was met werken en dat hij zich in [plaatsnaam in Bondsrepubliek Duitsland] bevond toen medeverdachte [medeverdachte 1] hem belde met de vraag of hij hem, [medeverdachte 1] , naar Nederland wilde brengen. Verdachte heeft verklaard dat hij hiermee heeft ingestemd, dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem hebben opgehaald en dat hij vervolgens (als bestuurder) vanuit [plaatsnaam in Bondsrepubliek Duitsland] naar een stad in de buurt van Eindhoven is gereden. De hiervoor genoemde medeverdachten zouden hem niet hebben verteld wat zij in Nederland gingen doen. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij op enig moment kort ergens zijn gestopt, dat medeverdachte [medeverdachte 1] toen even weg is gegaan terwijl hij en medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto hebben gewacht en dat voornoemde [medeverdachte 1] even later terugkwam met een tas, die hij op de achterbank legde. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gevraagd wat er in de door hem meegebrachte tas zat, waarop die zou hebben geantwoord dat er kleding in de tas zat.
Gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen hecht het hof geen geloof aan de hiervoor weergegeven verklaring die verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en die – kort samengevat – inhoudt dat hij dacht dat de tas die op de achterbank in de auto lag kleding (en dus geen hennep) bevatte. Het hof schuift deze verklaring dan ook terzijde. Het hof wijst in dit kader in het bijzonder op de omstandigheid dat verdachte midden in de nacht met twee andere personen in een auto is aangetroffen op een verlaten industrieterrein te Nuenen, alsmede op het zenuwachtige/nerveuze gedrag van verdachte op het moment dat hij door verbalisant [verbalisant 1] werd aangesproken. Zo heeft voornoemde verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen dat is weergegeven op dossierpagina’s 6 tot en met 8 gerelateerd dat de stem van verdachte vibreerde, dat zijn handen trilden op het moment dat hij zijn portemonnee aan verbalisant [verbalisant 1] overhandigde en dat hij geen oogcontact met deze verbalisant maakte. Bovendien heeft verdachte zich tegenover verbalisant [verbalisant 1] voorgedaan als [broer verdachte] , zijnde zijn jongere broer, waarmee verdachte heeft getracht zijn identiteit te verhelen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden en de daaruit blijkende uiterlijke verschijningsvorm is het hof van oordeel dat verdachte – door samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] midden in de nacht van [plaatsnaam in Bondsrepubliek Duitsland] naar Nederland te rijden om een tas met inhoud op te halen – minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de tas die op de achterbank van de door hem bestuurde auto lag hennep bevatte. Het hof is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de in de auto aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof is voorts van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte is immers samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] midden in de nacht van [plaatsnaam in Bondsrepubliek Duitsland] naar Nederland gereden met het kennelijke doel om aldaar hennep op te halen. Naar het oordeel van het hof is derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en voornoemde medeverdachten, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen. Ook hetgeen hieromtrent overigens door de verdediging naar voren is gebracht, doet aan het voorgaande oordeel niet af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk zijn identiteit te verhelen, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht om de door de politierechter opgelegde straf te matigen. Hierbij heeft de verdediging het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 2000 gram hennep. Dit bewezen verklaarde handelen van verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, hetgeen vaak allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten bevordert en – naar de ervaring leert – andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden. Het hof rekent het verdachte aan dat hij hier bij het plegen van het bewezen verklaarde feit kennelijk aan voorbij is gegaan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van andermans identificerende persoonsgegevens met het oogmerk zijn identiteit te verhelen. Verdachte heeft zich ten overstaan van de politie immers gelegitimeerd met een rijbewijs op naam van zijn broer, [broer verdachte] . Met dit handelen heeft verdachte het vertrouwen dat men in het maatschappelijke verkeer moet kunnen stellen in de juistheid van ter identificatie gebruikte ambtelijke stukken, zoals rijbewijzen, geschonden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 september 2019, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat deze omstandigheid bij het bepalen van de op te leggen straf niet in strafmatigende zin dient te worden meegewogen, temeer niet nu verdachte woonachtig is in de Bondsrepubliek Duitsland en hij de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd tijdens een kortdurend verblijf (van hooguit een aantal uren) in Nederland.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheden dat hij als logistiek medewerker werkzaam is bij een transportbedrijf en dat hij geen financiële schulden heeft.
Gelet op de vorensomschreven ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, evenals de politierechter en de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden. Anders dan de verdediging ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding de straf te matigen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 231b van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 1 van het Opiumwetbesluit, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 22 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Dommelstroom, registratienummer PL2100-2017240638, sluitingsdatum 22 februari 2018, doorgenummerde dossierpagina’s 1-99. De tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.