ECLI:NL:GHSHE:2019:444
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn ten aanzien van schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellante. De rechtbank had eerder op 18 december 2018 het verzoek van de appellante afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 28.713,97, waarvan een aanzienlijk deel bestond uit belastingschulden. De rechtbank oordeelde dat de appellante wist dat zij geen recht meer had op kinderopvangtoeslag, maar deze toch bleef ontvangen, wat leidde tot de belastingschuld.
In hoger beroep heeft de appellante betoogd dat haar handelen voortkwam uit psychosociale problemen, die inmiddels beheersbaar zouden zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd van de ernst van haar psychosociale problemen en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze problemen de oorzaak waren van haar financiële situatie. Het hof heeft de argumenten van de appellante verworpen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling moest worden afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van te goeder trouw zijn bij het aanvragen van een schuldsaneringsregeling en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren van eventuele verzachtende omstandigheden.