In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de appellante toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 18 december 2018 het verzoek van de appellante afgewezen, omdat zij niet te goeder trouw zou zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellante had een totale schuldenlast van € 37.629,38, waaronder een aanzienlijke schuld aan de Sociale Zaken van € 10.053,05, die als fraudevordering werd aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in de jaren voorafgaand aan haar verzoek niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar schulden te voldoen en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2019 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. Het hof heeft ook kennisgenomen van de verklaringen van de beschermingsbewindvoerder. De appellante heeft aangevoerd dat haar schuldenlast is ontstaan door complexe psychosociale problematiek en dat zij nu actief haar studie afrondt om haar kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante niet aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoet, omdat zij momenteel niet fulltime beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en geen geldige verblijfsvergunning heeft. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellante afgewezen.