ECLI:NL:GHSHE:2019:4500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.264.679_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarigen na ernstige bedreiging van hun ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, appellante, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019 aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zijn respectievelijk geboren in 2012 en 2014 en staan onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij haar leven weer op orde heeft en dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen nog niet is verstreken. Ze heeft aangegeven dat ze weer contact heeft met de kinderen en dat deze contacten positief verlopen.

De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter betoogd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De GI heeft gewezen op de problematiek van de kinderen, waaronder hechtingsproblemen en gedragsproblemen, en heeft gesteld dat de moeder in het verleden een onbetrouwbare partner heeft gehad en dat er sprake was van huiselijk geweld en drugsgebruik. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor hen op zich te nemen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de moeder over de kinderen is beëindigd. De moeder blijft echter een rol in het leven van de kinderen houden, maar niet als opvoeder of beslisser. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan stabiliteit en continuïteit in hun leven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 december 2019
Zaaknummer : 200.264.679/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/262433 / FA RK 19-1191 en C/03/262439 / FA RK 19-1193
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling, (hierna te noemen: de GI).
  • [pleegmoeder] en [pleegvader] (hierna te noemen: de pleegmoeder respectievelijk de pleegvader, tezamen de pleegouders).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 juni 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de raad om haar gezag over voornoemde minderjarigen te beëindigen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2019, heeft de GI verzocht om de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De pleegouders hebben bij brief van 24 oktober 2019 aan het hof bericht dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn.
2.3.2.
De vader is zonder kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft verder nog kennis genomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 mei 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [naam] is op
[geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
De vader heeft [minderjarige 1] erkend.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk ook: de kinderen) uit.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 23 augustus 2012 (derhalve al voor haar geboorte) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 februari 2020.
[minderjarige 2] staat sinds 16 juni 2016 (opnieuw) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 16 juni 2020.
De kinderen zijn op 23 januari 2018 op grond van een daartoe strekkende spoedmachtiging uit huis geplaatst. Zij verblijven sinds augustus 2018 samen in het huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Nadat de kinderen uit huis zijn geplaatst is de moeder verstrikt geraakt in een slechte relatie die geëindigd is met huiselijk geweld. De ex-partner isoleerde de moeder, en de kinderen zijn hier de dupe van geworden.
De moeder beseft dat zij het afgelopen jaar de verkeerde keuzes heeft gemaakt, maar zij heeft haar leven nu nagenoeg op orde. Er is inmiddels weer contact met de kinderen en deze contacten verlopen positief. De moeder gaat ervan uit dat zij eind 2019/begin 2020 weer volledig voor de kinderen kan zorgen.
De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. De kinderen zijn relatief nog jong en kunnen hierdoor makkelijker aan een wijziging in de thuissituatie wennen.
Er is een verkeerd beeld over de moeder geschetst. De moeder toont aan dat zij wel in staat is om haar verantwoordelijkheid te nemen. Zij erkent daarbij het belang en het goede werk van de pleegouders.
De moeder benadrukt dat zij de kinderen niet belast. De moeder laat aan de kinderen weten dat het goed is dat zij momenteel in het pleeggezin blijven. De kinderen vragen echter zelf wanneer zij weer naar huis mogen.
De moeder benadert haar huidige relatie op een andere manier. Haar nieuwe partner hoeft vooralsnog geen enkele rol bij de kinderen te spelen.
Het is voor de kinderen niet onaanvaardbaar als zij nog een half jaar langer in onzekerheid moeten verkeren. Het leven van de moeder is al sinds januari 2019 stabiel. De moeder wil een band met de kinderen opbouwen en alles op alles zetten om een thuisplaatsing mogelijk te maken.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
Onder verwijzing naar het raadsrapport dient het beroep van de moeder te worden afgewezen. Zoals de pleegouders in hun brief al hebben aangegeven zorgt de contactregeling met de moeder bij beide kinderen voor veel onrust. In zoverre is de noodzaak voor een gezagsbeëindigende maatregel enkel toegenomen.
De ondertoezichtstelling brengt niet de rust die voor de kinderen noodzakelijk is. Het is van belang dat de kinderen zich goed gaat voelen en dat zij weten dat zij in het pleeggezin mogen blijven. Hiervoor is het noodzakelijk dat het gezag van de moeder, die wel altijd de moeder van de kinderen zal blijven, beëindigd wordt.
De aanvaardbare termijn is voor de kinderen al lang verstreken.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De kinderen en de moeder hebben elkaar tussen januari 2018 en heden slechts vier keer gezien. De belcontacten vinden vierwekelijks plaats, maar met name [minderjarige 1] heeft regelmatig geweigerd om te bellen. In augustus 2019 heeft de moeder om een extra belmoment gevraagd in verband met haar verjaardag, maar toen de kinderen haar belden, nam zij niet op. Voor de kinderen is dit wederom een teleurstelling geweest.
Ondanks dat de bezoekmomenten rustig en goed verlopen reageren beide kinderen nadien in negatieve zin.
De kinderen laten beiden zeer problematisch gedrag zien dat wijst op trauma- en hechtingsproblematiek. Bij [minderjarige 1] is er verder onder meer sprake van continue alertheid en onbegrensd gedrag naar anderen. Ze vertoont weinig emotie, behalve agressie. Zij laat daarbij hiaten in haar gewetensontwikkeling zien, hetgeen zeer zorgelijk is. [minderjarige 1] lijkt te functioneren op verstandelijk beperkt niveau en er is sprake van een achterstand op taal- en spraakgebied.
Bij [minderjarige 2] wordt ook gezien dat ze moeite heeft met grenzen en dat er sprake is van een achterstand in spraak en taal. Beide kinderen zijn inmiddels aangemeld bij de Mutsaersstichting.
Iedere wijziging in hun situatie zal voor deze beschadigde kinderen nog meer schade brengen, gezien de trauma’s die zij al hebben opgedaan.
De GI acht het verder zorgelijk dat de moeder zeer kort na een ernstig geweldsincident in een relatie alweer een nieuwe partner heeft. Moeder stelt hem nu niet bij de kinderen te willen betrekken, maar hoe zij dit in de toekomst ziet is onduidelijk.
De aanvaardbare termijn is al ruimschoots overschreden. De kinderen hebben al veel onzekerheid gekend en zijn zoekend naar rust en stabiliteit. Bovendien kan niet op basis van enkele contacten geconcludeerd worden dat de moeder weer alle verantwoordelijkheid op zich kan nemen. Alhoewel gezien wordt dat de moeder haar best doet en het op dit moment beter met haar gaat, is het van belang dat zij zelf ook beperkingen heeft. Het is voor haar niet haalbaar om daarbij de zorg te dragen voor twee kinderen met forse problematiek, temeer nu het haar ook ontbreekt aan voldoende opvoedvaardigheden.
3.8.
De pleegouders hebben bij voornoemde brief van 24 oktober 2019, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Na de eerste bezoekregeling met de moeder, die er voor een periode van een half jaar niet was geweest, werd het gedrag van [minderjarige 1] heel anders. Ze begon veel te slaan, met name haar kleine zusje. Daarnaast luistert ze niet meer, wil ze niet meer spelen of naar zwemles, is ze erg boos en brutaal en slaapt ze slecht. Onlangs heeft ze huilend aangegeven dat ze bang is dat de moeder naar het huis van de pleegouders komt.
Nadat de bezoekregeling weer was opgepakt plaste [minderjarige 2] opnieuw in haar broek. Inmiddels is dit probleem weer verholpen. Ze is wel huileriger en aanhankelijker naar de pleegmoeder en ze zoekt veel bevestiging.
Beide kinderen zijn heel lief en hebben veel behoefte aan regelmaat, structuur en begeleiding en de zekerheid dat ze kunnen opgroeien op een voor hun veilige en vaste woonplek.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.3.
Toen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog bij de moeder woonden hebben ze enige tijd een zwervend bestaan geleid waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veelvuldig geconfronteerd zijn met meerdere partners van de moeder en waarbij er sprake was van huiselijk geweld. Daarnaast zijn de kinderen in het verleden veelvuldig geconfronteerd met het drugsgebruik van de moeder.
Vanwege hun verleden hebben de kinderen lange tijd weinig stabiliteit en veiligheid ervaren. Geconstateerd wordt dat beide kinderen ernstig beschadigd en getraumatiseerd zijn, waarbij zij lijken te kampen met ernstige hechtings- en traumaproblematiek. Verder is er bij beide kinderen sprake van een ontwikkelingsachterstand, leerproblematiek en bij [minderjarige 1] ook forse gedragsproblematiek.
Dit alles maakt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
3.9.4.
De zorgen over de kinderen zijn nog steeds aanwezig. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren nog steeds gevoelens van onveiligheid, in die zin dat zij onzekerheid ervaren over hun verblijf in het pleeggezin. Beide kinderen geven duidelijke signalen waaruit deze onzekerheid blijkt. Zo wordt in het pleeggezin gezien dat de kinderen zeer aanhankelijk zijn en dat zij veel bevestiging nodig hebben. Ook wordt gezien dat er bij de kinderen nog steeds veel verwarring bestaat over hun situatie en over hun familiaire achtergrond.
Daar komt nog bij dat de gedragsproblematiek van met name [minderjarige 1] ernstig is toegenomen, nadat het contact met de moeder weer tot stand is gebracht. Waar zij tijdens de contactmomenten met de moeder een rustige indruk maakt, vertoont zij na afloop zorgwekkend gedrag. Zij vertoont vaak agressief gedrag, waarbij zij verder weinig emotie en empathie laat zien, hetgeen zorgelijk is. Ook [minderjarige 2] reageert sterk na afloop van de contactmomenten, maar wel in mindere mate.
Zolang de kinderen in onzekerheid verkeren over hun toekomstperspectief en aan hen geen continuïteit en stabiliteit wordt geboden, komen zij niet toe aan de voor hen noodzakelijke rust en is het niet mogelijk om aan de verwerking dan wel behandeling van hun traumagerelateerde en overige problematiek toe te komen. Met name voor [minderjarige 1] is het noodzakelijk dat haar therapie bij de Mutsaersstichting goed van de grond kan komen.
3.9.5.
In het licht van de voorgeschiedenis van deze kinderen en de ernst van hun problematiek, komt het hof op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW, voor [minderjarige 2] en voor [minderjarige 1] inmiddels is overschreden en dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt.
De moeder heeft de afgelopen jaren een terugkerend patroon laten zien waarbij zij relaties aangaat met onbetrouwbare partners die leiden tot huiselijk geweld en waarbij zij in periodes van stress teruggrijpt op drugs. Ondanks dat zij herhaaldelijk beterschap belooft is van langdurige stabiliteit in haar leven nog steeds geen sprake.
Afgezien van de persoonlijke problematiek van moeder vergt de forse problematiek van beide kinderen een meer dan gemiddelde capaciteit aan opvoedkundige vaardigheden. Gelet hierop wordt de moeder niet in staat geacht de volledige zorg voor de kinderen op zich te nemen.
Dit alles maakt dat, met het oog op de voor de kinderen noodzakelijke duidelijkheid over hun perspectief, het gezag van de moeder terecht door de rechtbank is beëindigd.
Onverlet blijft dat de moeder een rol in het leven van de kinderen houdt, maar dit zal een andere rol zijn dan de rol van opvoeder en beslisser.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
26 juni 2019,
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en
M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, de griffier.