ECLI:NL:GHSHE:2019:4501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.255.383_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bewind ex artikel 1:449 lid 2 BW in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die al 15 jaar van een WAO-inkomen leefde, had in 2013 een bewind aangevraagd vanwege een problematische schuldensituatie. In eerste aanleg had de rechtbank Oost-Brabant het verzoek om het bewind op te heffen afgewezen. De rechthebbende ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar financiële situatie inmiddels was verbeterd en dat zij voldoende ondersteuning van de gemeente zou ontvangen om naar zelfredzaamheid toe te werken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2019 werd duidelijk dat de rechthebbende succesvol een schuldhulptraject had doorlopen en dat haar schulden waren afgelost. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, gezien de verbeterde omstandigheden en de motivatie van de rechthebbende om haar financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende tot beëindiging van het bewind toegewezen, met de bepaling dat de bewindvoerder binnen twee maanden de eindrekening en -verantwoording moet overleggen.

De beslissing van het hof houdt in dat de rechthebbende, die in het verleden in staat was om zelfstandig rond te komen, nu ook weer in staat wordt geacht om zonder bewind te functioneren. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van zelfredzaamheid en de rol van gemeentelijke ondersteuning in dergelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 december 2019
Zaaknummer: 200.255.383/01
Zaaknummer eerste aanleg: 7160678 TE VERZ 18-835
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. I. Willems-Reinacher.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- mevrouw [de bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder).
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
- [de budgetconsulent] , budgetconsulent gemeente [gemeente] (hierna te noemen: de budgetconsulent).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, team Toezicht, van 29 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2019, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat het bewind wordt opgeheven, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Willems-Reinacher;
  • de bewindvoerder, mevrouw [de bewindvoerder] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 november 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 15 maart 2019;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 2 april 2019;
  • de brief van de budgetconsulent d.d. 14 oktober 2019;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 25 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 14 oktober 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant een bewind ingesteld over de goederen die [de rechthebbende] als rechthebbende (zullen) toebehoren, met benoeming van [holding] Holding B.V., h.o.d.n. [bewind] Bewind, als bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 4 februari 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant de huidige bewindvoerder benoemd als opvolgend bewindvoerder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende voert, kort samengevat, het volgende aan.
Zij moet al 15 jaar leven van een WAO-inkomen van circa € 1.400,- per maand en tot 2013 is het haar gelukt om met dit beperkte inkomen rond te komen en haar financiën zelfstandig te regelen.
Het bewind is in 2013 ingesteld omdat er bij haar sprake was van een problematische schuldensituatie. Er was een aantal schulden ontstaan - een schuld aan CZ en een onverwachte terugvordering vanuit het PGB-budget van haar zoon - en vanwege de wettelijke verhogingen liepen deze schulden op en ontstonden er meer schulden, aangezien het ene gat met het andere moest worden gevuld.
Gebleken is dat de bewindvoerder ter zitting in eerste aanleg onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot de aflossing van een energie-afrekening. De betreffende energierekening was op dat moment al volledig betaald.
Het schuldhulpverleningstraject is inmiddels ook afgelopen en het verstrekte saneringskrediet is volledig afgelost.
Een bewind is niet langer passend, nu er voldoende waarborgen zijn via de gemeente.
Na beëindiging van het bewind zal de rechthebbende door de gemeente worden bijstaan in de vorm van budgetbeheer. Zij zal voldoende begeleiding krijgen, waarbij haar inkomsten door de gemeente worden beheerd en zij net als bij het bewind enkel leefgeld ter beschikking krijgt. Daarnaast wordt de rechthebbende door de gemeente in staat gesteld om diverse cursussen te volgen, zodat er op termijn kan worden toegewerkt naar zelfredzaamheid. De “preventiecursus & ordenen administratie” is inmiddels afgerond.
De rechthebbende heeft de afgelopen jaren bovendien laten zien dat zij goed heeft meegewerkt aan een beëindiging van haar schulden, waarbij zij haar verantwoordelijkheid heeft genomen.
3.6.
De bewindvoerder voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Het was in eerste aanleg voor de bewindvoerder van belang dat eerst het schuldsaneringstraject in positieve zin zou zijn afgerond en dat de schulden van de rechthebbende waren afgelost. Aan deze voorwaarden is nu voldaan. Daarnaast is het van belang dat de rechthebbende naar zelfredzaamheid wordt begeleid. Sinds het verzoek van de rechthebbende om het bewind te beëindigen heeft de bewindvoerder in dit kader geen stappen meer ondernomen. Deze begeleiding kan desgewenst ook via de gemeente lopen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve, het bewind opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
3.7.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat.
3.7.3.
Het hof neemt daarbij het volgende in overweging.
Het bewind is in 2013 ingesteld omdat er bij de rechthebbende sprake was van een problematische schuldensituatie.
De afgelopen jaren heeft de rechthebbende een minnelijk schuldhulptraject doorlopen. Inmiddels is gebleken dat het minnelijk traject succesvol is afgerond en dat het verstrekte saneringskrediet in februari 2019 is afgelost.
Uit de stukken is verder gebleken dat de energienota, die eerder tot een nieuwe schuld had geleid, reeds in november 2018 is afgelost.
Dit maakt dat er sprake is van een andere situatie dan ten tijde van de bestreden beschikking. Op dat moment had de rechthebbende het schuldhulptraject nog niet volledig doorlopen en was het niet helder of de rechthebbende in staat was om haar financiën zelfstandig te beheren. Om die redenen heeft de kantonrechter het niet raadzaam geacht om het bewind eerder te beëindigen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is echter gebleken dat de rechthebbende zeer gemotiveerd is om op zorgvuldige wijze naar zelfredzaamheid toe te werken en dat zij er alles aan zal doen om te voorkomen dat zij opnieuw in een problematische schuldensituatie zal geraken. Zij heeft inmiddels een preventiecursus van de gemeente gevolgd en is gemotiveerd om de overige (financiële) cursussen die de gemeente aanbiedt eveneens te gaan volgen.
Verder wordt van belang geacht dat de rechthebbende voorlopig nog gebruik zal maken van de mogelijkheid van budgetbeheer, waarbij zij net als bij het bewind enkel zal beschikken over leefgeld. In dit kader heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat de rechthebbende voldoende begeleiding vanuit de gemeente zal (blijven) vragen om naar zelfredzaamheid toe te werken.
Ten slotte neemt het hof in overweging dat de rechthebbende vóór 2013 jarenlang in staat is geweest om rond te komen van haar inkomen, dat het haar gedurende het schuldhulptraject is gelukt om rond te komen van € 45,- leefgeld per week en zij het afgelopen jaar geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de noodzaak van het bewind niet langer bestaat.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende tot beëindiging van het bewind alsnog toewijzen.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, team Toezicht, van 29 november 2018
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van de datum waarop deze beschikking in kracht van gewijsde gaat
,het bewind over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 1963, wonende aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording overlegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bureau Toezicht van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, overlegt;
compenseert de proceskosten in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en
M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, de griffier.