ECLI:NL:GHSHE:2019:4503

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.253.913_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2018. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst, verzoekt de vernietiging van de beschikking voor zover deze betrekking heeft op de vaststelling van gezamenlijk gezag en een voorlopige omgangsregeling met de vader, die voorheen werd bijgestaan door mr. M.N.G.N.H. Brech. De minderjarige, geboren in 2017, is het onderwerp van deze procedure, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is. De moeder stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, omdat er een risico bestaat dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders. De vader betwist deze claims en stelt dat de communicatie tussen hen over het algemeen goed verloopt, ondanks enkele problemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2019 zijn beide partijen gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de raad. Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders. Het hof heeft de voorlopige omgangsregeling gewijzigd en een onderzoek door de raad gelast om de definitieve regeling vast te stellen. De beslissing van het hof is op 12 december 2019 uitgesproken, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 12 december 2019
Zaaknummer: 200.253.913/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/345041 / FA RK 18-2641
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat voorheen mr. M.N.G.N.H. Brech.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 29 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de vaststelling van het gezamenlijk gezag en de vaststelling van de voorlopige contactregeling, en opnieuw rechtdoende:
- de verzoeken van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige] en tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof juist acht;
- de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vraag of gezamenlijk gezag en vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] (op dit moment) in het belang van [minderjarige] moet worden geacht,
kosten rechtens.
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek met betrekking tot de (voorlopige) omgangsregeling verduidelijkt en aangegeven dat wordt verzocht een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat er omgang plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zaterdagochtend van 9.00 uur tot 12.00 uur en op maandagochtend van 9.00 uur tot 12.00 uur.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 18 maart 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder op alle onderdelen af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kosteren-van Heijst;
-de vader, bijgestaan door mr. Brech;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Zoals op de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden en met partijen is besproken neemt het hof kennis van de inhoud van de van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) ontvangen stukken, ingekomen op 18 september 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Ingevolge de bestreden beschikking heeft [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] en een voorlopige contactregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] elke week op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en naar haar terugbrengt, waarbij het de vader vrij staat om [minderjarige] mee te nemen naar zijn woonplaats, alsmede elke week op vrijdag van 14.00 uur tot 16.00 uur in de woonomgeving van de moeder en [minderjarige] .
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.4.
De moeder voert ten aanzien van het gezag, kort samengevat, het volgende aan.
Een raadsonderzoek was op zijn plaats geweest. In geval van gezamenlijk gezag zal [minderjarige] klem en verloren raken tussen de ouders. Partijen zijn niet in staat tot enige communicatie met elkaar, (mede) door de stelselmatige mishandelingen tijdens de relatie. De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is niet in goed onderling overleg tot stand gekomen maar met behulp van Team [team] . Tijdens de relatie zaten partijen met haast niets op één lijn. In de ogen van de vader is de moeder niet gelijkwaardig aan hem en sinds de vader met het gezag is belast komt die overtuiging sterker naar voren. De vader trekt alles wat de moeder zegt in twijfel en gaat niet serieus in op de door de moeder geuite zorgen. De vader deelt mee wat er gaat gebeuren en als de moeder zich daarmee niet kan verenigen uit de vader dreigementen richting de moeder en haar familie. De vader verliest bij zijn beslissingen de belangen van [minderjarige] uit het oog. De moeder is niet opgewassen tegen de vader en is bang voor nieuwe confrontaties. Verder zijn er grote verschillen in geloofsovertuiging, waardoor de moeder problemen voorziet voor de aanmelding bij een basisschool.
3.5.
De vader voert ten aanzien van het gezag, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een situatie waarbij [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders. De communicatie tussen partijen verloopt meestal goed, maar wordt verstoord door inmenging van de moeder en zus van de moeder. Het is onjuist dat partijen niet op één lijn zitten. Over de omgang en het vieren van de verjaardag van [minderjarige] hebben partijen goede afspraken kunnen maken. De vader betwist de door de moeder geuite beschuldigingen, onder andere wat betreft de mishandelingen en het uiten van dreigementen. De vader vindt de moeder een goede moeder. Hij wil zijn zin niet doordrijven maar zoekt juist naar gelijkwaardigheid. De vader heeft nooit tegengewerkt en heeft ook niet de intentie daartoe. Zonder gezag zal de vader geen enkele rol van betekenis meer spelen, terwijl partijen door het gezamenlijk gezag in een gelijkwaardige positie verkeren. De vader verwacht geen problemen op het gebied van geloofsovertuigingen. De vader is moslim, maar nauwelijks praktiserend.
3.6.
De raad brengt ten aanzien van het gezag, kort samengevat, het volgende naar voren. De raad is nog altijd van mening dat de ouders dezelfde uitgangspositie dienen te hebben en er om die reden gezamenlijk gezag moet zijn.
3.7.1.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.2.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen aanleiding bestaat om een onderzoek te gelasten.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat [minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem komt te zitten tussen de ouders. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat eenhoofdig gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Van contra-indicaties die aan een gezamenlijke gezagsuitoefening in de weg zouden staan is het hof niet gebleken. De zorgen van de moeder zien met name op de onderlinge communicatie en de onwetendheid van de vader. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard open te staan voor hulp en tips. Wellicht verloopt de communicatie tussen partijen nog niet optimaal, maar hierin kan nog (verdere) verbetering optreden en partijen zijn wel in staat gebleken om in onderling overleg afspraken te maken betreffende [minderjarige] .
Contactregeling
3.8.
Inzake het contact ligt voor een door de rechtbank vastgelegde voorlopige regeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder het hof verzocht een definitieve beslissing te geven ten aanzien van de contactregeling en derhalve niet enkel over de voorlopige regeling te beslissen. De advocaat van de vader heeft hiermee niet ingestemd omdat dit tot verlies van een instantie leidt en de vader zijn verzoek ten aanzien van de definitieve contactregeling nog wil aanpassen. Onder de gegeven omstandigheden ligt aan het hof (slechts) voor de vraag of de in de bestreden beschikking bepaalde voorlopige regeling al dan niet (gewijzigd) in stand kan blijven. De zaak is ten gronde niet door de rechtbank naar het hof verwezen. Het enkele overleggen van het proces-verbaal en de stukken door de rechtbank maakt niet dat een verwijzing heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande zal het hof zijn oordeel beperken tot de voorlopige contactregeling.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, althans hun advocaten, hun standpunten betreffende de voorlopige contactregeling nader toegelicht en tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling hebben zij hierover overeenstemming bereikt. Partijen zijn ten aanzien van de voorlopige contactregeling overeengekomen dat er tussen de vader en [minderjarige] contact zal plaatsvinden iedere zaterdag van 8.30 uur tot 17.30 uur, welke wijziging per direct zal ingaan. Verder verzoeken zij een raadsonderzoek te gelasten met het oog op de vaststelling van een definitieve contactregeling door de rechtbank.
3.10.
De raad kan zich ten aanzien van de (voorlopige) contactregeling vinden in hetgeen de ouders zijn overeengekomen. Voorts acht de raad het gewenst dat het hof onderzoek aan de raad opdraagt, met het doel de resultaten daarvan aan de rechtbank te rapporteren. Een interactie onderzoek kan onderdeel van het totale onderzoek vormen.
3.11.
Het hof overweegt dat sprake is van jonge ouders die, zowel gezamenlijk als ieder voor zich, hun weg nog moeten vinden om te komen tot een goede invulling van het ouderschap. Gelet hierop acht het hof het van belang dat de raad een onderzoek zal verrichten naar de vraag hoe de definitieve contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vormgegeven dient te worden en of in dit kader hulpverlening geïndiceerd is. Het hof zal, omwille van de tijdswinst, een onderzoek gelasten met het verzoek aan de raad om aan de rechtbank te rapporteren, waarna de rechtbank een beslissing zal kunnen nemen over de definitieve contactregeling. De inrichting van het interactie-onderzoek wordt aan de raad overgelaten.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de definitieve contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vormgegeven dient te worden conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.11 is overwogen;
verzoekt de raad uiterlijk op 11 juni 2020 rapport en advies uit te brengen aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in zaaknummer C/02/345041/FA RK 18-2641, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 29 oktober 2018, doch uitsluitend voor wat betreft de daarbij vastgestelde voorlopige contactregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, een
voorlopige regelingvast, inhoudende dat er contact plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] iedere zaterdag van 8.30 uur tot 17.30 uur, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en haar weer terugbrengt en waarbij het de vader vrij staat [minderjarige] mee te nemen naar zijn woonplaats;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.