ECLI:NL:GHSHE:2019:4629

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
200.241.857_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van vaderschap na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de erkenning van vaderschap. De appellant, aangeduid als 'de man', heeft bewijs geleverd dat hij niet de biologische vader is van de minderjarige, door middel van DNA-onderzoek. Dit onderzoek heeft aangetoond dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,945% de erkenner, aangeduid als [erkenner], niet verwant is aan de minderjarige. De rechtbank Limburg had eerder een beschikking gegeven die nu door het hof is vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek van de man tijdig is ingediend en dat hiermee voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:205 BW. De erkenning van [erkenner] als vader van de minderjarige, die op 14 juni 2004 heeft plaatsgevonden, is vernietigd. Het hof heeft de griffier gelast om een afschrift van de beschikking toe te sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die de akte van erkenning moet doorhalen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2019
Zaaknummer: 200.241.857/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/238567/FA RK 17-2889
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. E.J.A. Roeleven,
advocaat te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor de minderjarige,
als zodanig benoemd bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht,
van 8 mei 2017 met zaaknummer C/03/233740/FA RK 17-1187,
en
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in deze procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 6 juni 2019

Bij die beschikking heeft het hof de man opgedragen bewijs te leveren van de stelling dat [erkenner] niet de biologische vader is van [minderjarige] , door alle middelen rechtens, in het bijzonder door middel van DNA-onderzoek.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van 29 juli 2019 met bijlage van de advocaat van de man;
- het V8-formulier van 9 augustus 2019 van de advocaat van de man, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 30 oktober 2019 van de advocaat van de man, met daarbij de deskundigenrapportage van Verilabs, ingekomen bij het hof op 4 november 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De man heeft bij voornoemd V6-formulier van 30 oktober jl. het hof verzocht het door hem ingediende beroep gegrond te verklaren naar aanleiding van de uitkomsten van het verwantschapsonderzoek. Van de moeder en de bijzondere curator is geen nadere reactie ontvangen. Het hof zal daarom uitspraak doen op basis van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling op 16 april 2019 naar voren is gebracht.
7.2.
De man heeft een bewijsaanbod gedaan en gesteld dat er drie mogelijkheden zijn om het door het hof verlangde bewijs te kunnen leveren. In de eerste plaats zou dit kunnen door middel van DNA-onderzoek waarbij DNA-materiaal wordt afgenomen bij [de vader van erkenner] (zijnde de vader van de inmiddels overleden [erkenner] ), [minderjarige] en de moeder. In de tweede plaats zou dit kunnen door het DNA van [minderjarige] en een minderjarige zoon van [erkenner] te vergelijken. Ten derde zou een etniciteitsonderzoek tot de mogelijkheden behoren.
7.3.
De man heeft vervolgens het deskundigenrapport van Verilabs van 18 september 2019 overgelegd. Tijdens het verwantschapsonderzoek is het DNA van [de vader van erkenner] , [minderjarige] en de moeder vergeleken. Aan Verilabs is de vraag voorgelegd of [de vader van erkenner] de biologische grootvader van [minderjarige] is, waarbij er vanuit wordt gegaan dat de moeder de biologische moeder van [minderjarige] is.
7.4.
Uit het verwantschapsonderzoek blijkt dat met een waarschijnlijkheid berekend van meer dan 99,945% [de vader van erkenner] niet verwant is aan [minderjarige] . Een onverwante man is de biologische vader van [minderjarige] .
7.5.
Het voorgaande betekent dat het hof de man geslaagd acht in zijn bewijsopdracht. Vastgesteld kan worden dat [erkenner] niet de biologische vader is van [minderjarige] . Nu het hof, evenals de rechtbank, vaststelt dat het verzoek in eerste aanleg tijdig is ingediend, is hiermee voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:205 BW.
7.6.
Dit leidt er toe dat het hof het verzoek van de man zal toewijzen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 maart 2018;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt de erkenning die op 14 juni 2004 heeft plaatsgevonden door [erkenner] (geboren op [geboortedatum] 1976) van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] );
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking doet toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] de akte van erkenning van 14 juni 2004 door te halen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.