ECLI:NL:GHSHE:2019:4697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
20-003414-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake vuurwapenbezit en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 23 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd in eerste aanleg vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld voor vuurwapenbezit en vernieling. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraken en de opgelegde straf. Het hof heeft het hoger beroep van het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken, maar heeft de strafoplegging herzien. De verdachte had een vuurwapen, dat half doorgeladen was, in zijn bezit en heeft een ruit vernield om toegang te krijgen tot de woning van zijn ex-vriendin. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en zijn aanstaande vaderschap. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 3 maanden, met aftrek van voorarrest, en de overige beslissingen van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003414-17
Uitspraak : 20 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 23 oktober 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-665574-14 en 02-820719-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte:
  • vrijgesproken van hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1. primair, feit 1. subsidiair en feit 1. tweede subsidiair (parketnummer 02-665574-14);
  • vrijgesproken van bedreiging (feit 1) en veroordeeld wegens – kort gezegd – vernieling (feit 2) en vuurwapenbezit (feit 3) tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis (parketnummer 02-820719-16).
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarbij rekening is gehouden met het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens het op de akte van appel vermelde parketnummer 02-665574-14 onbeperkt ingesteld en richt zich aldus tegen de vrijspraken onder parketnummer 02-665574-14 en de vrijspraak en de bewezenverklaarde feiten onder het in eerste aanleg gevoegde parketnummer 02-820719-16. Blijkens de appelschriftuur d.d. 16 november 2016 richt het hoger beroep zich tegen de hoogte van de opgelegde straf voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 02-820719-16 en derhalve niet tegen voornoemde vrijspraken.
De advocaat-generaal heeft dat standpunt ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd. De raadsman heeft zich voor wat betreft deze kwestie gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof constateert dat het hoger beroep niet is beperkt bij akte. Uit de appelschriftuur daarentegen volgt dat het hoger beroep feitelijk is gericht tegen de hoogte van de opgelegde straf voor de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 02-820719-16.
Mede gelet op de toelichting van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep constateert het hof dat het openbaar ministerie kennelijk geen bezwaren heeft tegen voornoemde vrijspraken en er aldus kennelijk geen belang bij heeft dat deze onderdelen worden behandeld. Nu het hof ook ambtshalve geen gronden ziet om voor wat betreft deze vrijspraken tot onderzoek van de zaak over te gaan, zal het hof het openbaar ministerie op de voet van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze beslissingen van de rechtbank.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf (en de motivering daarvan) en de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De verdachte is een first offender en werd ten tijde van het onder 2. ten laste gelegde feit bedreigd, waarbij hij het dragen van een vuurwapen als oplossing zag. Het leven van de verdachte is inmiddels in rustiger vaarwater gekomen, hij heeft geleerd van zijn fout en hij heeft aangegeven dat hij nu andere keuzes zou maken.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vuurwapenbezit. Verdachte heeft dit wapen niet alleen in zijn broeksband buitenshuis gedragen, het wapen bleek ook half doorgeladen. Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens, met name vuurwapens, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Dergelijke wapens kunnen bovendien daadwerkelijk worden gebruikt voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit. Toen de ex-vriendin van de verdachte hem niet in haar woning wilde laten, heeft hij de ruit van het slaapkamerraam vernield om zichzelf toegang te verschaffen. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade toegebracht aan de eigenaar van de woning en heeft hij geen respect getoond voor andermans bezit. Het hof rekent de verdachte eveneens aan hij daarbij gevoelens van angst en onveiligheid bij zijn ex-vriendin heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder (voor andersoortige feiten) onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij geen contact meer heeft met zijn ex-vriendin en dat hij samen met zijn broer een eigen bedrijf heeft opgericht. Hij wordt binnenkort vader, nu zijn huidige vriendin in verwachting is van hun eerste kindje.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf ten aanzien van het vuurwapenbezit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Als strafverzwarende factoren worden in die oriëntatiepunten onder meer benoemd dat het vuurwapen geladen is en dat het wapen in het openbaar wordt gedragen. Van die stafverzwarende omstandigheden is in de onderhavige zaak sprake.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de raadsman is verzocht, niet aangewezen. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op het vorenstaande acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden. Het hof zal echter, evenals de advocaat-generaal, ten voordele van de verdachte rekening houden met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij komt dat het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De verdachte heeft immers op 3 november 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 20 december 2019 – en derhalve niet binnen de geldende termijn van 2 jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Het hof zal op grond van het voorgaande volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen onder parketnummer 02-665574-14 en de beslissing ter zake van het onder 1. laste gelegde onder het in eerste aanleg gevoegde parketnummer 02-820719-16;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de strafoplegging, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 20 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.