3.9.Allereerst dient het hof ambtshalve te beoordelen of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beschikking van 30 mei 2018. Ingevolge artikel 358 lid 2 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) had de vader de gelegenheid om hoger beroep in te stellen tegen deze beschikking binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De vader heeft pas op 28 september 2018, derhalve te laat hoger beroep ingesteld. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep tegen deze beschikking en daarmee ook in zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze beschikking.
Hoger beroep tegen B) de mondelinge beschikking van 3 juli 2018
-
betreft: verlenging machtiging gesloten plaatsing periode 6 juli 2018 – 1 september 2018
3.10.1.Dit hoger beroep is tijdig ingesteld.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
- er bij [de minderjarige] sprake is geweest van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
- de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.10.2.Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.10.3.Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.10.4.Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a en b en lid 5 en lid 6 Jw.
3.10.5.Het hof begrijpt uit de standpunten zoals weergegeven in het beroepschrift en toegelicht ter zitting in onderlinge samenhang bezien dat de vader betwist dat ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu sprake is van een dermate ernstige situatie dat deze de beslissing tot een gesloten plaatsing van [de minderjarige] voor de periode van 6 juli 2018 tot uiterlijk 1 september 2018 rechtvaardigt.
3.10.6.Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.10.7.[de minderjarige] , inmiddels vijftien jaar oud, verbleef voorafgaand aan de uithuisplaatsing bij zijn vader. Door de jaren heen is kenmerkend voor de ontwikkeling van [de minderjarige] geweest dat hij zich zelfbepalend en grensoverschrijdend (agressief) gedroeg. De vader is in het verleden intensief begeleid in zijn pedagogisch handelen naar [de minderjarige] . Er zijn voor [de minderjarige] verschillende vormen van hulpverlening ingezet: Safegroup, GGZ Jeugd-Fact, MST vanuit de Viersprong, Vraagkracht en uiteindelijk een observatie plaatsing van [de minderjarige] op een pedagogiek psychiatrie groep van Juzt (Krabbebossen) tot december 2016. Alle ingezette vrijwillige en minder vrijwillige vormen van hulpverlening hebben niet geleid tot een gedragsverandering bij [de minderjarige] . Tussen [de minderjarige] en de vader escaleerde de situatie regelmatig ( [de minderjarige] sloeg de vader een blauw oog en zette letterlijk een mes op zijn keel), waardoor er sprake was van een zeer onveilige thuissituatie waarbij politie-interventie nodig was. [de minderjarige] heeft ook zichzelf verwond en gaf aan uit het leven te willen stappen. Daarnaast ging [de minderjarige] sinds de herfstvakantie van het jaar 2017 niet meer naar school, zat de hele dag op zijn kamer, accepteerde geen gezag van zijn vader, gebruikte softdrugs (wiet) en zwierf ’s nachts op straat waardoor de vader geen zicht meer had bij welke personen [de minderjarige] verbleef. Hij kwam thuis wanneer hij wilde. [de minderjarige] was toen veertien jaar oud. In februari 2018, nadat [de minderjarige] met spoed was geplaatst op de crisisplek Memo, viel hij de overige bewoners fysiek aan, probeerde hij de gezinshuismoeder te slaan en dreigde hij vervolgens zichzelf en de gezinshuisouders iets aan te doen.
Voor het hof staat zonder meer vast dat er bij [de minderjarige] sprake was van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De gesloten plaatsing was dringend noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken.
Op grond van het vorenstaande, ligt deze bestreden beschikking voor bekrachtiging gereed.
3.10.8.Nu het hof heden uitspraak doet in deze hoofdzaak, heeft de vader geen belang meer bij een beslissing op zijn incidenteel verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van deze beslissing, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.
Hoger beroep tegen C) de bestreden beschikking van 13 augustus 2018
-
betreft: plaatsing accommodatie jeugdhulpaanbieder periode 13 augustus 2018 – 7 maart 2019
3.11.1.Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, wordt een uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk geacht. Vanaf het begin van de gesloten plaatsing toonde [de minderjarige] weerstand en verzet. Hij kwam in conflict met leeftijdsgenoten, hield zich niet aan afspraken en mocht vanwege negatief gedrag een week niet meer in de klas komen. Niettemin heeft de GI, gelet op de door [de minderjarige] gezette kleine stappen, besloten om [de minderjarige] de kans te geven zich verder te ontwikkelen in een open setting. De complexe problematiek van [de minderjarige] , vanuit traumatische gebeurtenissen uit zijn verleden, vergt dat na vele jaren van mislukte pogingen tot verbetering van de situatie en voortijdig afhaken bij ingezette trajecten, de huidige behandeling met positief resultaat zal worden afgerond. De insteek van de behandeling van [de minderjarige] , die nu op wekelijkse basis plaatsvindt, is het stabiliseren van de stemming en herstel van een posttraumatische stresstoornis. [de minderjarige] geeft aan door zijn traumatische ervaringen belemmerd te worden in zijn dagelijks functioneren, nachtrust en schoolgang. Uit de stukken is gebleken dat [de minderjarige] kampt met boosheid, depressieve gevoelens, faalangst, concentratieproblemen, geheugen(opslag)problemen en dat zijn zelfbeeld somber/negatief is. De therapie is gestart en er is een goed contact tussen de behandelaar en [de minderjarige] . Conaction verwacht van de begeleiding en de therapie dat het een lang en intensief traject zal worden.
De vader speelt in deze therapie een belangrijke rol. De behandelaar is ook met de vader gestart met psycho-educatie die is gericht op depressie en trauma. De GI ziet, zoals ter zitting verklaard, ook de positieve rol van de vader. De GI hoopt dat de vader aan [de minderjarige] emotionele toestemming kan geven voor een verblijf elders: daar zou de vader [de minderjarige] mee verder helpen .
3.11.3.Uit de stukken is verder gebleken dat [de minderjarige] is gebaat bij een duidelijke en afgebakende structuur. Conaction zet in, op aanraden van de behandelaar van [de minderjarige] , op het krijgen van een goed dag- en nachtritme, toewerken naar teruggaan naar school en hem te activeren op de groep. Ook wordt gewerkt aan het aangeven van grenzen en hulp vragen. Binnen strakke regels met vastgelegde dagelijkse routine laat [de minderjarige] zien dat hij zich goed kan gedragen. [de minderjarige] heeft nu een duidelijk programma waarbij er afgebakende tijdstippen zijn ingelast voor het maken van huiswerk en sport. Verder zijn er duidelijke afspraken gemaakt over zijn zelfzorg en de zorg voor zijn kamer. Als [de minderjarige] zijn dagtaak goed heeft volbracht, mag de vader hem aan het begin van de avond ophalen en om 22.00 uur weer terugbrengen. Om de veertien dagen is een vast bezoekweekend dat begint op vrijdag eind van de middag en dat eindigt op zondag 20.00 uur. In de andere weekenden mag [de minderjarige] in beginsel ook overdag naar de vader of vrienden.
Het hof complimenteert [de minderjarige] met de recente vooruitgang die hij heeft laten zien binnen de open setting van Conaction: hij maakt zijn schoolwerk, is gemotiveerd voor therapie, sport dagelijks en heeft stappen gezet in het verkrijgen van een beter dag- en nachtritme. De GI heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige] het tweede leerjaar heeft gehaald en dat hij zich open en kwetsbaar heeft opgesteld bij zijn therapeut. Verder heeft de GI verklaard dat [de minderjarige] meewerkt en openstaat voor adviezen. De GI ziet voor het eerst sinds jaren vooruitgang. Het hof acht van belang dat deze positieve lijn wordt vastgehouden.
De resterende periode van de machtiging tot uithuisplaatsing is naar het oordeel van het hof voor [de minderjarige] noodzakelijk zodat de therapie zijn beslag krijgt en om [de minderjarige] te laten oefenen met meer vrijheden (zoals het hebben van verlof gedurende de weekenden) en te laten zien dat hij daarmee daadwerkelijk kan omgaan. Ook dient hij in deze periode te laten zien dat hij zijn motivatie voor het volgen van therapie en voor school weet vast te houden. De uithuisplaatsing is ook nodig om te zorgen dat hetgeen [de minderjarige] leert, ook voor wat betreft het krijgen van structuur in zijn leven, daadwerkelijk beklijft. Er dient bij [de minderjarige] een wezenlijke gedragsverandering te komen en deze verandering dient hij vast te houden. Een dergelijk (innerlijk) proces kost de nodige tijd en kan ook in het geval van [de minderjarige] niet in een paar maanden afgerond zijn. Bovendien dient er rekening mee te worden gehouden dat de traumatherapie veel emoties bij [de minderjarige] kan losmaken als hij in een vergevorderd stadium komt. Ongewis is met welk gedrag [de minderjarige] op die therapie zal reageren. De huidige therapie is nog maar net begonnen en er wordt al gezien dat dit veel van [de minderjarige] vergt. Na afloop van een sessie wordt een terugval in gedrag gezien waarbij zowel groepsleiding als de vader [de minderjarige] veiligheid en nabijheid moeten bieden.
3.11.4.De wens van de vader en [de minderjarige] om zijn behandeling ambulant in de thuissituatie voort te zetten, acht het hof begrijpelijk, maar vooralsnog niet in het belang van [de minderjarige] nu het risico op onttrekking aanwezig blijft. Hoewel de vader zich sinds kort meer aan zijn afspraken met de hulpverlening houdt en consequenties lijkt te verbinden aan het gedrag van [de minderjarige] tijdens het verlof in de thuissituatie, wordt de vader onvoldoende in staat geacht aan [de minderjarige] langdurig de stabiliteit, continuïteit, sturing en aandacht te geven die hij nodig heeft. Het hof ziet dat de vader goede intenties heeft, constructief samenwerkt met Conaction, dagelijks contact heeft met [de minderjarige] en veel van hem houdt. Daar staat tegenover dat de vader in het verleden de grip op [de minderjarige] volledig had verloren met alle gevolgen van dien. Er bestaat nu nog een te groot risico dat [de minderjarige] bij het wegvallen van de structuur die hem binnen Conaction wordt geboden zal terugvallen in zijn eerdere gedragsproblemen en dat hij zich aan de noodzakelijke jeugdhulp en het gezag van zijn vader zal onttrekken. Plaatsing bij de vader thuis is op dit moment dan ook niet aan de orde.
3.11.5.Het voorgaande leidt ertoe dat ook deze bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.11.6.Nu het hof heden uitspraak doet in deze hoofdzaak, heeft de vader – ook hier – geen belang meer bij een beslissing op zijn incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de onderhavige beslissing, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen.