ECLI:NL:GHSHE:2019:52

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
200.248.104_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van minderjarigen wegens ernstige zorgen voor hun veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin de kinderen uit huis waren geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun fysieke en emotionele veiligheid. De rechtbank had vastgesteld dat er onvoldoende structuur en veiligheid in de opvoedsituatie bij de vader was, en dat de kinderen getuige waren van agressie en onveilige omstandigheden in de woning.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de vader gerechtvaardigd waren, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader had weliswaar stappen ondernomen om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren, maar er was nog geen duidelijkheid over zijn capaciteiten en de situatie van de kinderen. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waardoor de uithuisplaatsing van de kinderen werd voortgezet, in het belang van hun veiligheid en welzijn.

De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de kinderen en de noodzaak van verdere onderzoeken naar de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het hof heeft aangegeven dat de kinderrechter in de toekomst verdere beslissingen zal moeten nemen op basis van de resultaten van deze onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 januari 2019
Zaaknummer : 200.248.104/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/349344 / JE RK 18-1644
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Haze,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] direct teruggebracht worden naar de woning van de vader en aan de zorg van de vader (naar het hof begrijpt:) toevertrouwd.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder en de raad zijn niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de stukken van de GI, ingekomen ter griffie van het hof op 10 december 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De relatie tussen de ouders is in juni 2017 verbroken. De moeder is toen vertrokken uit de gezinswoning en de kinderen zijn bij de vader gebleven.
Aanvankelijk had alleen de moeder het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 17 april 2018 heeft de rechtbank bepaald dat beide ouders voortaan gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen en dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
3.2.
Sinds 12 oktober 2017 is er sprake van een (aanvankelijk: voorlopige) ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
3.3.
De GI heeft de rechtbank op 13 september 2018 verzocht om de kinderen met spoed uit huis te plaatsen.
Bij beschikking van 13 september 2018 heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg of accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 13 september 2018 voor de duur van twee weken en heeft de rechtbank de beslissing voor het overige aangehouden.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn toen samen in een crisispleeggezin geplaatst.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg of accommodatie jeugdhulpaanbieder, tot uiterlijk 12 januari 2019.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat aan de kinderen niet de structuur is geboden die zij nodig hebben alsook dat de vader overbelast is. Uit het verslag van Plan Ondersteuning Thuis van 6 september 2018 blijkt dat de vader zich coöperatief opstelt en dat hij de zorgen aangaande de kinderen onderkent. In de matrix die in dit plan is opgenomen, wordt een aantal zorgpunten genoemd die aandacht behoeven en waartoe ook doelen zijn gesteld teneinde de zorgen aan te pakken. Er is geen sprake van vervuiling in de woning en de hygiëne van de kinderen geeft geen reden tot zorg. Voor [de minderjarige 1] start een traject Pedagogische Gezinsbegeleiding om duidelijk te krijgen wat zij nodig heeft. In het begin van dit jaar schreeuwde de vader nog wel eens naar de kinderen, maar dat doet hij niet meer. Hij heeft profijt gehad van de Psychomotorische Therapie (PMT) en emotieregulatietherapie bij ASVZ (het hof begrijpt: Algemene Stichting Voor Zorg en dienstverlening) die hij heeft gevolgd. De vader heeft ook baat gehad bij orthopedagogische gezinsbegeleiding. De therapeut van de vader heeft vastgesteld dat zijn boosheid aan het verdwijnen is en dat de vader meer handvatten heeft gekregen hoe hij met zijn emoties moet omgaan. De vader heeft een goed gesprek gevoerd op de school van [de minderjarige 1] dat positief is afgesloten. Het gesprek met de leerplichtambtenaar is daarom achterwege gebleven.
De opvang van de kinderen ter ontlasting van de vader is onderwerp van gesprek geweest tussen de vader en de ambulant opvoedondersteuner mevrouw [ambulant opvoedondersteuner] .
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hetgeen ter ontlasting zou kunnen worden ingezet, onvoldoende van de grond is gekomen.
Over de vader zijn (anonieme) zorgmeldingen gedaan. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat deze meldingen mede grond vormden voor de spoeduithuisplaatsing. De anonieme meldingen doen geen recht aan de situatie bij de vader thuis. Het is voor de vader heel moeilijk zich te verweren tegen meldingen die schadelijk zijn voor hem en de kinderen. De vader acht het niet uitgesloten dat de anonieme meldingen zijn gedaan door een buurvrouw met wie de vader in onmin leeft.
De relatie met de jeugdzorgwerker stond onder druk, waardoor de kinderen, zonder vooraankondiging bij de vader, met een crisismachtiging uit huis geplaatst zijn. De vader had een moeizame werkhouding met mevrouw [voormalig jeugdzorgwerkster] , de voormalige jeugdzorgwerkster. Zij had eerder haar werkzaamheden moeten neerleggen.
3.6.
De GI heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende verweer gevoerd.
De zorgen werden niet alleen gemeld door anonieme bronnen, maar ook door de politie en school. De meldingen stapelden zich op en Veilig Thuis drong bij de GI aan op handelen. De GI had al meerdere gesprekken gehad met de vader en zag zich genoodzaakt om in te grijpen. ASVZ deed wat ze konden. Ambulante hulp voor de vader op praktisch gebied (bijvoorbeeld met zijn post) kon nog wel worden geboden, maar opvoedondersteuning niet. ASVZ zag hierin geen haalbare doelen meer. De vader staat op de wachtlijst voor een onderzoek bij Keinder. Het is onbekend hoe lang dat nog gaat duren. De GI zal nogmaals in gesprek gaan met ASVZ om te bezien of er alsnog opvoedondersteuning kan worden geboden aan de vader. De kinderen hebben nu eenmaal per maand gedurende anderhalf uur een begeleid bezoek met de vader, met de moeder vindt dit op wekelijkse basis plaats.
Het gaat best goed met de kinderen in dit pleeggezin. [de minderjarige 2] vraagt veel aandacht en heeft veel aansturing nodig. Hij is aangemeld bij de Hondsberg voor een onderzoek naar zijn ontwikkelingsachterstand. [de minderjarige 1] vertoont enig probleemgedrag op school. Ze is zelfbepalend en moeilijk te sturen. Sterk Huis zal een onderzoek verrichten en [de minderjarige 1] staat op de wachtlijst voor speltherapie.
Er zijn nog veel zorgen die nog niet weggenomen zijn. De opvoedvaardigheden van de vader zijn nog niet in kaart gebracht. De kinderen zijn niet veilig als zij nu worden teruggeplaatst bij de vader.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt hieraan toe dat uit de stukken is gebleken dat er in de opvoedsituatie bij de vader sprake was van langdurige instabiliteit, onvoorspelbaarheid en fysieke en emotionele onveiligheid. De kinderen waren bij herhaling getuige van fysieke en verbale agressie van de vader en liepen hierbij zelf ook verwondingen op. De vader had onvoldoende zicht op de kinderen en liet hen vaak alleen in de woning. In de woning werd vooral ’s nachts geleefd en er kwamen veel mensen over de vloer, waarbij mogelijk sprake was van prostitutie en het gebruik van drank en drugs. Daarnaast was de woning van de vader ernstig vervuild en groeiden de kinderen onder zeer onhygiënische omstandigheden op. Zij roken onfris, zagen er onverzorgd uit, droegen geen schone kleding, hadden zwarte nagels en een slecht gebit. Het hof gaat voorbij aan de stellingen van de vader dat de zorgen slechts afkomstig zouden zijn van anonieme meldingen. De
nietanonieme meldingen (door de school van [de minderjarige 1] , politie, ASZV en de GI) gaven, nog daargelaten de anonieme meldingen, voldoende aanleiding om ernstige zorgen te hebben over het welzijn van deze kinderen. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing zonder meer noodzakelijk is geweest in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Uit de stukken is gebleken dat zij het op dit moment in het pleeggezin goed doen en dat zij baat hebben bij de rustige en stabiele opvoedsituatie die hen nu wordt geboden.
3.7.3.
De rechtbank heeft (zoals blijkt uit de overwegingen van de bestreden beschikking) de GI verzocht om een concreet plan met betrekking tot hun visie op de toekomst van de kinderen. De rechtbank heeft overwogen dat er zo spoedig mogelijk zicht dient te komen op de opvoedcapaciteiten van de vader. Ter zitting van het hof is gebleken dat een en ander nog niet is gerealiseerd. Volgens de GI kan pas bekeken worden of het perspectief mogelijk bij (één van) beide ouders ligt nadat de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van beide ouders in kaart zijn gebracht. Dat is echter nog niet gebeurd. Het hof acht het positief dat beide ouders bereid zijn om mee te werken aan het onderzoek naar hun opvoedcompetenties en aan ouderschapsbemiddeling. De vader staat op de wachtlijst voor onderzoek door Keinder naar zijn opvoedingsvaardigheden. Voor de kinderen is hulpverlening ingeschakeld. Zij staan op de wachtlijst voor onderzoek bij de Hondsberg en Sterk Huis. Ook is speltherapie ingezet voor [de minderjarige 1] . Het is nog niet duidelijk of de problematiek van [de minderjarige 1] gerelateerd is aan de opvoedsituatie of dat er sprake is van kindeigen problematiek. Zij zal worden onderzocht door ASVZ, zodat de hulpverlening beter kan aansluiten bij haar behoeften.
3.7.4.
Uit het voorgaande blijkt dat er
op dit momentnog geen duidelijkheid bestaat over de opvoedcapaciteiten van de ouders, en dat er nog geen zicht is op de eventuele kindeigen problematiek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en in hoeverre de vader in staat is om op verantwoorde wijze aan te sluiten bij wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nodig hebben. Gezien de ernst van de zorgen toen de kinderen nog bij de vader woonden, kan er onder de gegeven omstandigheden nog geen sprake zijn van een beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De resultaten van de bij de ouders én de kinderen nog af te nemen onderzoeken zijn van belang voor de beslissing in deze zaak. Het ligt thans op de weg van de kinderrechter om hierin de verdere beslissing te nemen. Op 12 januari 2019 verloopt immers de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing.
Het hof zal, noodzakelijk in het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] , vanwege onderzoek, de bestreden beschikking bekrachtigen zodat de uithuisplaatsing en daarmee de veiligheid van de kinderen gecontinueerd blijft.
3.7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven, en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.