Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[belanghebbende],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
3.De beoordeling
- [de minderjarige 1] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
nietanonieme meldingen (door de school van [de minderjarige 1] , politie, ASZV en de GI) gaven, nog daargelaten de anonieme meldingen, voldoende aanleiding om ernstige zorgen te hebben over het welzijn van deze kinderen. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing zonder meer noodzakelijk is geweest in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . Uit de stukken is gebleken dat zij het op dit moment in het pleeggezin goed doen en dat zij baat hebben bij de rustige en stabiele opvoedsituatie die hen nu wordt geboden.
op dit momentnog geen duidelijkheid bestaat over de opvoedcapaciteiten van de ouders, en dat er nog geen zicht is op de eventuele kindeigen problematiek van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en in hoeverre de vader in staat is om op verantwoorde wijze aan te sluiten bij wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nodig hebben. Gezien de ernst van de zorgen toen de kinderen nog bij de vader woonden, kan er onder de gegeven omstandigheden nog geen sprake zijn van een beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De resultaten van de bij de ouders én de kinderen nog af te nemen onderzoeken zijn van belang voor de beslissing in deze zaak. Het ligt thans op de weg van de kinderrechter om hierin de verdere beslissing te nemen. Op 12 januari 2019 verloopt immers de onderhavige machtiging tot uithuisplaatsing.