ECLI:NL:GHSHE:2019:569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
200.248.797_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij hun minderjarige dochter onder toezicht is gesteld. De ouders, de moeder en de vader, hebben verzocht om vernietiging van deze beschikking, met de stelling dat de Raad voor de Kinderbescherming onterecht heeft gehandeld. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 januari 2019, waarbij de vader en vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De moeder was niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank had op 24 augustus 2018 de minderjarige onder toezicht gesteld, omdat er zorgen waren over haar ontwikkeling en de thuissituatie. De ouders voerden aan dat de Raad de rechtbank onjuist had geïnformeerd over de situatie van de minderjarige en dat er geen wettelijke grondslag was voor de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de argumenten van de ouders overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren. De ouders vertoonden problemen in hun relatie en de vader had alcoholproblematiek, wat leidde tot situaties van huiselijk geweld.

Het hof oordeelde dat de minderjarige in een instabiele thuissituatie opgroeit en dat er zorgen zijn over haar veiligheid en ontwikkeling. De ouders hebben hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende geaccepteerd en de situatie is ernstig bedreigend voor de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat een gezinsvoogd betrokken moet blijven om de voortgang van de hulpverlening en de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De Raad werd niet in de proceskosten veroordeeld, zoals door de ouders was verzocht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 februari 2019
Zaaknummer : 200.248.797/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/253596 / JE RK 18-1877
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
en
[appellant] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de moeder, respectievelijk de vader, tezamen ook de ouders,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 augustus 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2018, hebben de ouders verzocht, naar het hof begrijpt uit de toelichting van de advocaat van de ouders ter zitting, voormelde beschikking te vernietigen, met - kort gezegd - veroordeling van de raad in de volledige proceskosten.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Dreessen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige] heeft het hof tevens een brief geschreven, ingekomen ter griffie op 18 december 2018. Ter zitting heeft de voorzitter ook de inhoud van deze brief zakelijk weergegeven.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 augustus 2018;
  • de brief met bijlagen van de GI van 29 november 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 24 augustus 2018 tot 24 augustus 2019.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De raad heeft [minderjarige] vanaf 15 juni 2018 tot 23 juli 2018 uithuisgeplaatst zonder wettelijke grondslag en de rechtbank hierover in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onjuist geïnformeerd.
Verder heeft de raad het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, hoewel bekend was dat de ouders niet in de gelegenheid waren daartegen verweer te voeren. De rechtbank had daarom de zitting moeten aanhouden of moeten volstaan met de lichtere maatregel van een voorlopige ondertoezichtstelling.
Ten slotte is er niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. Het gedrag dat [minderjarige] vertoont is geen reden haar onder toezicht te stellen. Er bestaat ook geen risico voor eergerelateerd geweld. [minderjarige] neemt haar opleiding serieus. De strafzaak die tegen haar liep, is geseponeerd.
Het feit dat de ouders overwegen om naar België te emigreren is evenmin een reden om [minderjarige] onder toezicht te stellen. De ouders erkennen de gezinsproblematiek en zij werken er hard aan om deze op te lossen.
3.5.
De raad heeft ter zitting zijn inleidende verzoek gehandhaafd.
3.6.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . Er bestaan veel zorgen over haar en hulpverlening is nodig, ook voor het gezin. De gezinsvoogd heeft de regie over de Multi Dimensionale Familie Therapie (MDFT). Deze gezinstherapie verloopt wisselend.
De GI deelt de zorgen van de ouders over de vriend van [minderjarige] .
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Aan de stelling van de ouders dat de raad de rechtbank onjuist heeft ingelicht over de aard van het verblijf van [minderjarige] op een geheim adres in de periode juni/juli 2018 gaat het hof voorbij, nu deze stelling niet ziet op het aanwezig zijn van gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Voor zover de ouders in hun grieven verdere bezwaren aanvoeren tegen het verloop van de procedure in eerste aanleg, falen deze grieven bij gebrek aan belang, nu het hoger beroep er mede toe dient gebreken en omissies uit de eerste aanleg te herstellen. In hoger beroep zijn de ouders in de gelegenheid geweest hun standpunt ten aanzien van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] naar voren te brengen.
3.7.3.
Op basis van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is het hof van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. [minderjarige] groeit op in een instabiele thuissituatie. De ouders hebben huwelijksproblemen en de vader kampt met alcoholproblematiek. Hierdoor hebben zich meerdere situaties van huiselijk geweld voorgedaan, waarvan [minderjarige] getuige is geweest. Verder deelt het hof de zorgen die de raad en de GI hebben over de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] zet zich af tegen (de cultuur van) haar ouders. Zij heeft een relatie met een vriend die door de ouders niet wordt geaccepteerd. Uit de stukken is voldoende gebleken dat er in juni 2018 rondom deze relatie een handgemeen tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] letsel heeft opgelopen.
Uit de stukken blijkt voorts dat er bij [minderjarige] sprake is van zelfbepalend gedrag. Zij heeft posttraumatische stressklachten en impulscontroleproblematiek. De ouders kunnen niet goed omgaan met het gedrag en de problemen van [minderjarige] . In oktober 2018 heeft [minderjarige] een zelfmoordpoging gedaan. Naar aanleiding hiervan is acute zorg van Xonar ingezet en is het MDFT-traject van start gegaan. Blijkens mededeling van de GI ter mondelinge behandeling verloopt deze gezinstherapie wisselend en is verdere hulpverlening noodzakelijk. [minderjarige] volgt ook individuele EMDR-therapie.
Hulpverlening in het vrijwillige kader heeft onvoldoende effect gehad. De ouders zien de ernst van de gezinsproblemen onvoldoende in en hebben een wisselende houding ten aanzien van de hulpverlening. Zij werken thans wel mee aan het MDFT-traject, maar geven ook aan naar België te gaan verhuizen, omdat zij genoeg hebben van de Nederlandse instanties.
Het hof acht in het licht van voorgaande omstandigheden de huidige situatie ernstig bedreigend voor de ontwikkeling van [minderjarige] en is van oordeel dat het belang van [minderjarige] ermee gediend is dat een gezinsvoogd bij het gezin blijft betrokken die ervoor zorgt dat de voortgang van de hulpverlening en de veiligheid van [minderjarige] worden bewaakt. Dit alles maakt dat een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling geïndiceerd is.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.
3.9.
Gelet op de aard en de uitkomst van deze procedure is er geen grond om de raad in de proceskosten te veroordelen, zoals de ouders hebben verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
24 augustus 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.