ECLI:NL:GHSHE:2019:61

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
200.234.581_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een contactregeling voor de minderjarige [minderjarige] is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. Mestrini, verzoekt de beschikking te vernietigen en een co-ouderschapsregeling vast te stellen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman, verzoekt de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2018, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De vader stelt dat hij een grotere rol in het leven van [minderjarige] wil spelen, terwijl de moeder betoogt dat een co-ouderschap niet in het belang van het kind is, gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof overweegt dat een co-ouderschapsregeling momenteel niet in het belang van [minderjarige] is, gezien de jonge leeftijd en de problematiek die mogelijk bij het kind aanwezig is. Het hof besluit de huidige contactregeling uit te breiden, waarbij [minderjarige] in de even weken bij de moeder verblijft en in de oneven weken bij de vader. Ook wordt er een regeling vastgesteld voor de vakanties en feestdagen, evenals voor de verjaardag van [minderjarige] . De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe regeling wordt vastgesteld, waarbij de belangen van [minderjarige] voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 januari 2019
Zaaknummer: 200.234.581/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/228948 / FA RK 16-4420
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 28 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair te bepalen dat de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] in de even weken van zondag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijft en in de oneven weken gedurende voornoemde tijdspanne bij de vader;
- subsidiair te bepalen dat [minderjarige] – naar het hof begrijpt – de ene week een weekend van donderdag 18.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de vader verblijft en de andere week op woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur en op vrijdag van 7.30 uur tot 18.00 uur;
- zowel primair als subsidiair een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen zoals in het beroepschrift is weergegeven.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 10 april 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. C.B.E. Nooijen en mr. S.X.J. Zuidema, namens hun kantoorgenote mr. Mestrini;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Poelman;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 maart 2017;
  • een journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 14 mei 2018;
  • een journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 16 november 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij moeder
.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank een contactregeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] bij de vader verblijft gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 7.30 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede iedere woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur en gedurende de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De vader verzoekt een co-ouderschapsregeling vast te stellen en als dat nog niet kan, moet er een uitgebreidere contactregeling komen waarbij wordt toegewerkt naar een co-ouderschap. Gedurende de relatie heeft de vader een groot deel van de zorg voor [minderjarige] gedragen en voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat de vader een grotere rol in zijn leven gaat spelen. De vader wil zoveel mogelijk tijd met [minderjarige] doorbrengen en hij is hiertoe ook in staat. Partijen kunnen met elkaar overleggen als dat nodig is. De subsidiair verzochte regeling brengt weliswaar meer wisselmomenten met zich, maar het is in het belang van [minderjarige] dat hij de vader kan zien.
De vader wil dat [minderjarige] het ene jaar op zijn verjaardag bij de ene ouder verblijft en het andere jaar bij de andere ouder.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Omdat bij zeer jonge kinderen een kort en regelmatig contact beter is dan langdurig geen contact met de andere ouder wordt een co-ouderschap pas gerealiseerd vanaf ongeveer zes jaar. [minderjarige] is twee jaar, zodat een verblijf bij de vader van een volle week of langer noch een opbouwregeling tot een co-ouderschap in zijn belang zijn. Partijen kunnen niet altijd goed met elkaar communiceren en volgens [instelling] kan ook om die reden een co-ouderschap niet aan de orde zijn. Het traject bij [instelling] voor het opstellen van een ouderschapsplan is stopgezet omdat sprake was van een te grote discrepantie tussen wat partijen willen. Daarnaast gaat op initiatief van het kinderdagverblijf een onderzoek plaatsvinden vanwege zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en omdat hij onrustig gedrag laat zien. Ook om die reden is een co-ouderschap niet in het belang van [minderjarige] . De moeder is bang dat de vader eventueel noodzakelijke zorg niet gaat overnemen. Verder is het onjuist dat de vader tijdens de relatie een groot deel van de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen en is er zelfs sprake van alcohol- en drugsgebruik door de vader. Bij het subsidiaire verzoek van de vader is sprake van te veel wisselmomenten. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat kan de door de raad voorgestelde regeling worden vastgesteld.
De moeder wil graag dat er op de verjaardag van [minderjarige] tussen 12.00 uur en 15.00 uur contact plaatsvindt met de ouder waar hij op dat moment niet verblijft.
3.6.
De raad heeft ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Voor een co-ouderschap is een goede samenwerking en communicatie tussen de ouders nodig en daarvan is geen sprake. Voor een kind van drie jaar is een co-ouderschap veel gevraagd, zeker bij ouders die het niet kunnen. Daarbij is er mogelijk sprake van problematiek bij [minderjarige] . De raad ziet geen argumenten om de contactregeling te wijzigen en adviseert geen co-ouderschapsregeling vast te stellen. Bij het subsidiaire verzoek zijn er te veel wisselmomenten. Zodra [minderjarige] naar school gaat is het belangrijk dat er wekelijks contact plaatsvindt met beide ouders. Wellicht is het een idee om dan contact te laten plaatsvinden van woensdag op donderdag of van donderdag op vrijdag en een weekendregeling van vrijdag dot zondag.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Ter zitting zijn partijen een regeling ter zake de verdeling van de vakanties en feestdagen overeengekomen.
3.7.4.
Ten aanzien van het primaire verzoek van de vader om een co-ouderschapsregeling vast te stellen volgt het hof het advies van de raad inhoudende dat, vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige] , de mogelijk bij hem aanwezige problematiek en het gegeven dat de ouders niet in voldoende mate kunnen samenwerken en communiceren, een co-ouderschap thans niet in het belang [minderjarige] is. Het vaststellen van een opbouwregeling naar een co-ouderschap acht het hof op dit moment evenmin in het belang van [minderjarige] . Hij wordt weliswaar ouder, maar het is thans nog niet duidelijk hoe voormelde overige contra-indicaties ten aanzien van een co-ouderschap zich de komende periode zullen ontwikkelen.
3.7.5.
De subsidiair door de vader verzochte contactregeling is vanwege de vele wisselmomenten te onrustig voor [minderjarige] . Wel acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat de huidige contactregeling enigszins wordt uitgebreid. Aan de huidige regeling wordt immers al anderhalf jaar uitvoering gegeven en deze regeling verloopt volgens beide partijen goed. Daarbij is [minderjarige] inmiddels weer een stukje ouder dan op het moment waarop de huidige contactregeling is aangevangen. Bovendien verblijft [minderjarige] ingevolge de tussen partijen overeengekomen vakantieregeling ook een langere aaneengesloten periode, te weten twee weken, bij de vader. Het voorgaande in aanmerking nemende en gelet op het debat ter zitting waarbij verschillende varianten van een contactregeling zijn besproken zal het hof de huidige contactregeling uitbreiden in die zin dat de weekendregeling al op vrijdag om 7.30 uur aanvangt. Omdat het nog ruim een jaar duurt voordat [minderjarige] naar school gaat en er zich in die periode nieuwe ontwikkelingen (kunnen) gaan voordoen, zal het hof voor die nieuwe situatie nu nog geen regeling vaststellen. Het hof gaat ervan uit dat partijen – nu [minderjarige] steeds ouder wordt – de komende periode wel tot een verdere uitbreiding van de contactregeling zullen komen, al dan niet onder begeleiding van [instelling] .
3.7.6.
Partijen hebben het hof ter zitting verzocht tevens een beslissing te nemen over het contact op de verjaardag van [minderjarige] . De door de moeder voorgestelde regeling, waarbij [minderjarige] op zijn verjaardag de middag doorbrengt bij de ouder waar hij op dat moment niet verblijft, brengt behoorlijk wat wisselmomenten mee en is daarmee erg onrustig voor [minderjarige] . De door de vader voorgestelde regeling waarbij [minderjarige] het ene jaar zijn verjaardag bij de ene ouder viert en het andere jaar bij de andere ouder, komt het hof het meest in het belang van [minderjarige] voor. Nu de vader onweersproken heeft aangevoerd dat [minderjarige] de afgelopen twee jaar op zijn verjaardag bij de moeder is verbleven, zal het hof bepalen dat [minderjarige] in de oneven jaren op zijn verjaardag bij de vader verblijft en in de even jaren bij de moeder.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof beschikken als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 28 november 2017;
en opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , een regeling vast waarbij [minderjarige] :
- gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 7.30 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, alsmede iedere woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur;
- tijdens de vakanties/feestdagen:
- in de carnavalsvakantie in de even jaren bij de moeder verblijft en in de oneven jaren bij de vader;
- in de voorjaarsvakantie (meivakantie) de eerste week van de vakantie bij de vader verblijft en de tweede week bij de moeder;
- in de zomervakantie gedurende de eerste twee weken bij de vader verblijft, de derde en de vierde week bij de moeder, de vijfde week bij de vader en de laatste week bij de moeder;
- in de herfstvakantie in de even jaren bij de vader verblijft en in de oneven jaren bij de moeder;
- in de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de vader verblijft en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader; [minderjarige] verblijft in de even jaren op kerstavond en Eerste Kerstdag tot 18.00 uur bij de vader en op Eerste Kerstdag vanaf 18.00 uur tot Tweede Kerstdag om 18.00 uur bij de moeder en in de oneven jaren andersom; verder verblijft [minderjarige] met Oudjaar vanaf 16.00 uur tot Nieuwjaarsdag om 14.00 uur bij de ouder waar hij op Tweede Kerstdag is verbleven;
waarbij de vakantieweken aanvangen op vrijdag om 18.00 uur en eindigen op vrijdag om 18.00 uur,
en waarbij [minderjarige] op de vrijdag waarop de vakantieweek aanvangt bij de moeder heeft gegeten;
- op zijn verjaardag in de oneven jaren bij de vader verblijft en in de even jaren bij de moeder;
waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp, bijgestaan door de griffier, en is op 10 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.