3.5.Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep van 13 februari 2019 - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] verklaart dat er inmiddels aan al haar schuldeisers in het kader van het minnelijk traject een schriftelijk aanbod is gedaan. Hierop hebben nog niet alle schuldeisers gereageerd, maar één van de grootste schuldeisers, de Rabobank, heeft al wel aangegeven niet met voorgestelde percentage akkoord te gaan. Voorts zet [appellante] de geschiedenis met betrekking tot de tot en met 2015 tezamen met haar voormalige partner gevoerde horecaonderneming, [de vof] , handelend onder de naam [burgers & steaks] Burgers & Steaks (hierna: [burgers & steaks] ) en haar meest recente eigen onderneming, bistro [bistro] te [vestigingsplaats] , uiteen. [appellante] is door haar voormalige partner uit hun gezamenlijke onderneming [burgers & steaks] uitgekocht voor een bedrag van € 30.000,00. [appellante] hield zich niet met de boekhouding van [burgers & steaks] bezig. Zij kan er geen verklaring voor geven dat de jaarstukken over 2015 van [burgers & steaks] een op haar naam staand negatief ondernemingsvermogen van € 52.715,00 aangaf. Twee maanden na de opening van de onderneming bistro [bistro] werd de eigen woning van [appellante] en haar voormalige partner verkocht met een verlies van circa € 25.000,00 per persoon. [appellante] zag zich derhalve genoodzaakt om het bedrag van € 30.000,00, waarvoor zij door haar voormalige partner uit hun gezamenlijke onderneming was uitgekocht, een bedrag van € 30.000,00 dat haar in maandelijkse toelagen van € 1.500,00 werd uitgekeerd, deels aan te wenden voor het aflossen van deze restschuld. Deze restschuld (aan [schuldeiser 2] ) is inmiddels geheel afgelost. Om haar privéuitgaven aan huur en levensonderhoud te beperken bewoonde [appellante] de etage boven haar bistro [bistro] en at zij in haar eigen bistro. [appellante] had op die manier dus alleen nog maar periodieke privékosten inzake (ziektekosten)verzekeringen en hoefde daarom ook geen privéonttrekkingen aan de zaak te doen. Zij vermoedt dat om die reden de jaarstukken over 2016 geen privé-opnamen vermelden. Het klopt dat er geen jaarstukken over 2017 zijn opgemaakt, wel is er in dat jaar aangifte omzetbelasting gedaan met betrekking tot de eerste twee kwartalen. Daarna ontbrak het [appellante] aan financiële middelen om haar accountant nog langer te betalen. Desgevraagd zet [appellante] uiteen waarom naar haar idee bistro [bistro] onrendabel is gebleken. Allereerst viel de verbouwing van de etage boven het bedrijfspand duurder uit dan voorzien. [appellante] huurde het hele pand en was met de verhuurder overeengekomen dat zij de eerste vijf jaar een optie tot koop zou hebben. Daartoe werd het pand voorafgaand aan de verbouwing getaxeerd. Vervolgens kon [appellante] ook pas een aantal maanden later dan gepland haar deuren openen omdat het onderzoek van de gemeente ingevolge de Wet Bibob, waarschijnlijk vanwege de vakantieperiode, meer tijd in beslag had genomen dan voorzien. Ook bleek de bezetting van het terras lager dan gedacht, viel de omzet gedurende de kerstmarkt, vanwege de lage bezoekersaantallen als gevolg van een aanslag op een kerstmarkt in Berlijn, tegen en was het rendement van couponacties, waarbij de winst met name uit de drankomzet gehaald moet worden, minimaal. Daar kwam bij dat [appellante] vanwege een hernia ook enige tijd niet in staat was om haar personeel op de werkvloer aan te sturen. Ook waren de energiekosten veel hoger dan aanvankelijk, in overleg met de energieleverancier, was begroot. Hierdoor werd het maandelijkse voorschot ook van de ene op de andere maand ineens nagenoeg verdubbeld tot een bedrag van circa € 1.500,00. [appellante] heeft wel getracht haar kosten te beperken, bijvoorbeeld door alleen nog maar etenswaren in te kopen die bij de groothandel in de aanbieding waren, maar dit heeft uiteindelijk niet meer mogen baten. Op 1 november 2017 is zij na 15 maanden en bij een verliestand van circa € 170.000,00 met haar onderneming gestopt. Als gevolg daarvan vorderde haar oom die haar voor het opstarten van haar onderneming onder meer een bedrag van € 75.000,00 had geleend, dit bedrag ook ineens terug van haar en het is deze oom die thans, omdat zij dit bedrag niet (ineens) kan voldoen, haar faillissement heeft aangevraagd. Tot slot doet [appellante] een nadrukkelijk beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw. [appellante] geeft daarbij aan de omstandigheden die voor het ontstaan van haar schuldenlast bepalend zijn geweest onder controle te hebben gekregen. Daarnaast geniet zij op dit moment een inkomen uit arbeid en zijn er recent ook geen nieuwe schulden meer ontstaan.