3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] is eigenaresse van de woning aan de Nieuweweg 10 te Valkenburg aan de Geul.
- Bij de schriftelijke huurovereenkomst, waarvan een kopie is overgelegd bij de inleidende dagvaarding, heeft [appellante] de woning met ingang van 16 augustus 2012 verhuurd aan vier huurders, waaronder [geïntimeerde] . In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
‘3.1.
Deze overeenkomst is aangegaan voor een minimale looptijd van 36 maanden, ingaande op 16 augustus 2012 en lopende tot en met 15-08-2015.
3.2.
Gedurende de in 3.1 genoemde periode kunnen partijen de overeenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen. (…)’
Onderaan de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
‘Handtekening voor ontvangst Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte en Algemene Voorwaarden MIJN HUIS en ik t.b.v. de verhuur’
Namens de verhuurder is de huurovereenkomst ‘i.o.’ (naar het hof begrijpt: in opdracht) ondertekend. De handtekening vertoont gelijkenis met de handtekening die namens de verhuurder is geplaatst onder het hierna te melden inspectierapport van 29 april 2014.
- Op grond van artikel 11.1 van de huurovereenkomst hebben de huurders, althans heeft [geïntimeerde] , aan [appellante] een borgsom betaald van € 1.800,--.
- Bij aanvang van de huur is geen beschrijving van het verhuurde opgemaakt zoals bedoeld in artikel 7:224 lid 2 BW.
- Bij e-mail van 27 februari 2014 heeft [medewerker van Mijn Huis en ik] van “MIJN HUIS en ik” aan de vier huurders onder meer het volgende meegedeeld.
‘Zoals zojuist met [medehuurder] telefonisch is overeengekomen, zeggen jullie de huurovereenkomst op per direct met twee maanden opzegtermijn. Jullie dienen de maanden maart en april nog te betalen. We maken op het einde van april een afspraak voor de oplevering en indien alles in orde is, ontvangen jullie de waarborgsom binnen 30 dagen retour. Ik hoor graag een datum wanneer de woning leeg en schoon is.
Ik wil jullie erop wijzen dat jullie feitelijk een huurovereenkomst hebben voor 36 maanden, dus formeel tot15-08-2015. Uit coulance laat verhuurster jullie eerder vertrekken, maar alleen als jullie aan alle verplichtingen voldoen.’
[medewerker van Mijn Huis en ik] heeft een cc van deze e-mail verzonden aan het e-mailadres dat volgens de aanhef en artikel 9 van de huurovereenkomst aan [appellante] toebehoort.
- [geïntimeerde] heeft als productie 4 bij de inleidende dagvaarding een kopie overgelegd van een inspectierapport van 29 april 2014 betreffende de oplevering van de woning door de huurders. Het inspectierapport is opgemaakt door [medewerker van Mijn Huis en ik] van “MIJN HUIS en ik”. Naar het hof begrijpt, heeft zij het rapport ondertekend bij “Handtekening namens verhuurder”. De handtekening vertoont sterke gelijkenis met de handtekening die kennelijk door [medewerker van Mijn Huis en ik] “i.o.” onder de huurovereenkomst is geplaatst. In het inspectierapport staat onder meer:
‘Schoon ! opgeleverd
boven nieuwe wanden nieuwe vloerbedekking
Koelkast kleine scheurtjes, hoort bij slijtage!
Schoner opgeleverd dan bij betrekken woning’
- Bij brief van 26 mei 2014 heeft [geïntimeerde] mede namens de andere drie huurders aan [appellante] het volgende geschreven:
‘We vinden het heel vervelend u deze brief te moeten schrijven. U heeft ons de borg niet terugbetaald en heeft ook aangegeven dit niet te willen doen.
Na afstemming met de makelaar alsmede andere betrokken partijen verzoeken wij u ons alsnog de borg over te maken.
Mochten wij uw betaling niet voor 2 juni 2014 hebben ontvangen dan zien wij ons genoodzaakt gerechtelijke stappen te zetten. Wij hebben alle recht op deze borg (…)’
- Bij brief van 13 augustus 2014 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd om – kort gezegd – de waarborgsom binnen vier dagen aan de huurders te restitueren.
- Bij brief van 11 september 2014 heeft een door [appellante] ingeschakelde gemachtigde onder meer het volgende meegedeeld aan de advocaat van [geïntimeerde] :
‘Ongeveer 1 week voor de afgesproken datum is mevrouw [appellante] het gehuurde zelf gaan bekijken, het was een vuilnisbelt. Bij de oplevering was het gehuurde weliswaar optisch schoon, maar na vertrek van uw cliënten bleek dat er dermate veel ondeugdelijk (verborgen) aan het gehuurde was, dat cliënte een aantal duizend euro heeft moeten investeren om een en ander weer verhuurbaar te maken.
Omwille van de goede vrede heeft cliënte ervoor gekozen deze kosten niet door te berekenen, maar mochten uw cliënten van mening blijven dat zij recht hebben op teruggave van borg, zal cliënte zulks zo nodig in rechte betwisten en in dat geval haar kosten ook op uw cliënten verhalen, het kan niet zo zijn dat zijn zaken moedwillig stuk maken, zulks voor cliënte verbergen en dan ook nog geld uitkrijgen.’
- [appellante] heeft volhard in haar weigering om de waarborgsom terug te betalen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in het geding bij de kantonrechter veroordeling van [appellante] tot betaling van:
- een hoofdsom van € 1.800,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 29 juli 2014;
- € 270,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellante] ten onrechte weigert om de borgsom van € 1.800,-- terug te betalen en dat zij de verbintenis om die borgsom terug te betalen alsnog moet nakomen.
3.2.3.[appellante] heeft als verweer aangevoerd, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, dat de huurders schade hebben toegebracht aan de woning en dat de herstelkosten die [appellante] in verband daarmee heeft moeten maken € 3.172,34 bedragen. [appellante] stelt dat zij de borgsom rechtsgeldig heeft verrekend met haar tegenvordering ter zake de door haar geleden schade, zodat zij niets meer aan de huurders verschuldigd is.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 11 januari 2017 heeft de kantonrechter, kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld.
- Aangenomen moet worden dat de woning bij het einde van de huur correct is opgeleverd. [geïntimeerde] is ter zake de oplevering dus niets aan [appellante] verschuldigd. Het beroep van [appellante] op verrekening van de waarborgsom met een tegenvordering ter zake ondeugdelijke oplevering van de woning moet daarom worden verworpen (rov. 4.1).
- De vordering tot terugbetaling van de waarborgsom is dus toewijsbaar, evenals de over de waarborgsom gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juli 2014 (rov. 4.2).
- De vordering ter zake buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar (rov. 4.3).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter:
- [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 1.800,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 juli 2014;
- [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld;
- het meer of anders gevorderde (de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten) afgewezen.