ECLI:NL:GHSHE:2019:992

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
200.235.779_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak voor bewind en mentorschap in een complexe familiesituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de noodzaak van bewind en mentorschap voor een rechthebbende. De appellant, zoon van de rechthebbende, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 december 2017 aangevochten, waarin een bewind en mentorschap was ingesteld. De appellant betoogde dat zijn vader, de rechthebbende, in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen en dat er geen reden was voor bewind of mentorschap. Hij voerde aan dat zijn vader, ondanks zijn leeftijd, functioneerde als een 'normale' tachtiger en dat hij regelmatig bij hem op bezoek kwam.

De dochter van de rechthebbende, die als verweerster optrad, stelde echter dat de rechthebbende niet in staat was om zijn belangen zelfstandig te behartigen, zoals bevestigd door medische verklaringen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de rechthebbende, als gevolg van lichamelijke en cognitieve klachten, niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig waar te nemen. Het hof heeft geconcludeerd dat de benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor noodzakelijk was, gezien de complexe familieverhoudingen en de geestelijke toestand van de rechthebbende.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van professionele begeleiding in situaties waar de belangen van kwetsbare personen in het geding zijn, vooral in complexe familiesituaties waar onenigheid bestaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 maart 2019
Zaaknummer: 200.235.779/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6266872 BM VERZ 17-4823
in de zaak in hoger beroep van:
[zoon 1],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
zoon van hierna genoemde rechthebbende,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen,
Inzake het mentorschap van en het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[rechthebbende], hierna te noemen: de rechthebbende.
Als overige belanghebbenden in deze zaak worden verder aangemerkt:
[dochter 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de dochter; advocaat: mr. M.A.W. Graus,
en
  • Stichting [stichting] ( [stichting] ), de bewindvoerder en mentor van de rechthebbende, hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • [zoon 2] , zoon van voornoemde rechthebbende,
  • [zoon 3] , zoon van voornoemde rechthebbende;
  • [zoon 4] , zoon van voornoemde rechthebbende;
  • [dochter 2] , dochter van voornoemde rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 20 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2017, heeft appellant verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de dochter af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2018, heeft de dochter verzocht appellant niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [zoon 1] , appellant, bijgestaan door mr. Stassen;
  • [dochter 1] , de dochter, bijgestaan door mr. Graus;
  • [zoon 2] .
2.3.1.
De bewindvoerder is
,met kennisgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 december 2017;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van appellant d.d. 24 april 2018;
  • de brief met bijlage van de advocaat van appellant d.d. 24 april 2018;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 17 januari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld. De kantonrechter heeft verder ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld en heeft Stichting [stichting] voornoemd benoemd als bewindvoerder en mentor.
3.2.
Appellant is de zoon van rechthebbende uit het eerste huwelijk van rechthebbende. De andere genoemde kinderen [naam] zijn geboren uit het tweede huwelijk van rechthebbende.
3.3
Appellant kan zich met bovengenoemde beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Hij voert hiertoe in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Er is geen reden voor bewind of mentorschap. De geestelijke en/of lichamelijke toestand is van dusdanige aard dat de rechthebbende - zijn vader - ten volle in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Hij is in staat om zijn wil zelfstandig te bepalen en de reikwijdte van zijn beslissingen te overzien. De enige zorg die de rechthebbende krijgt is hulp bij zijn persoonlijke verzorging.
Appellant komt wekelijks meerdere keren bij zijn vader en vanuit zijn eigen bevindingen constateert hij dat zijn vader functioneert als een ‘normale’ tachtiger. De vrouw van appellant gaat dagelijks met de rechthebbende boodschappen doen, waarbij de rechthebbende zelfstandig keuzes kan maken. Het eten wordt weliswaar voor hem bereid, maar zonodig is hij ook in staat om dit zelfstandig op te warmen.
De arts die destijds een verklaring heeft opgesteld, dr. [arts] , is op het verkeerde been gezet vanwege de slechthorendheid van de rechthebbende. Inmiddels heeft de rechthebbende een gehoorapparaat en kan hij zichzelf ook beter verstaanbaar maken.
Appellant voert verder nog aan dat hij niet tevreden is over de uitvoering van het bewind. Hij maakt kosten ten behoeve van zijn vader, zoals parkeerkosten voor ziekenhuisafspraken, maar hij heeft - ondanks zijn verzoek hiertoe - nooit compensatie voor deze kosten gekregen. Bovendien is het leefgeld voor de vader teruggebracht van circa € 700,- naar € 400,-, waardoor laatstgenoemde niet meer in staat om uitstapjes te maken. Ook in dit kader heeft appellant veel kosten gemaakt. Het steekt hem bovendien dat de mentor zich zelden laat zien, terwijl appellant alles opknapt.
3.4.
De dochter voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Reeds uit de medische verklaring van dr. [arts] van 23 augustus 2017, opgesteld op verzoek van de notaris om de wilsbekwaamheid van de rechthebbende te beoordelen, blijkt dat de rechthebbende niet meer volledig in staat is om zijn wil zelfstandig te bepalen en de reikwijdte van zijn beslissingen te overzien. In dit kader heeft de arts geadviseerd tot een bewind en mentorschap.
Ten tijde van het opstellen van de verklaring was er bij de rechthebbende sprake van geringe psychogeriatrische beperkingen en de verwachting is gerechtvaardigd dat de situatie sindsdien in ieder geval niet verbeterd is.
Mocht uit een nieuwe verklaring blijken dat de geestestoestand van de rechthebbende wel is verbeterd, dan verzoekt verweerster om een onafhankelijk medisch onderzoek.
Zowel verweerster als haar broers hebben eerder vastgesteld dat de rechthebbende (hun vader) geld weggeeft aan de bovenbuurman. Zij willen voorkomen dat de vader berooid achterblijft.
Het feit dat de rechthebbende zelfstandig woont, maakt nog niet dat hij in staat is om zijn belangen van vermogensrechtelijke en van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. De vader heeft nooit zijn financiële zaken zelf behartigd. Dat deed tot haar overlijden altijd de moeder, juist omdat de vader dat niet kon.
Het contact tussen de vader en de dochter was jarenlang verbroken en is pas sinds het sterfbed van de moeder (in 2017) hersteld. Op dit moment wordt het contact tussen de vaderen de kinderen uit zijn tweede huwelijk afgehouden.
Gelet op de slechte familieverhoudingen acht de dochter het van belang dat een onafhankelijk bewindvoerder en mentor de belangen van de vader behartigt.
3.5.
[zoon 2] heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Hij heeft zijn ouders jarenlang geholpen met de financiële zaken. Toen moeder nog leefde liep het contact via haar. Als er hulp nodig was, dan ging hij bij hen langs. Er was geen sprake van een warm gezin en van een gebruikelijke opvoeding.
Het contact met de vader is sinds de verhuizing naar [plaats] verbroken. [zoon 2] en zijn vrouw hadden voorheen veelvuldig contact met de rechthebbende. Zijn vrouw ging ook vaak mee naar ziekenhuisafspraken.
3.6.
De bewindvoerder voert in voornoemde brief van 17 januari 2019 - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De rechthebbende is niet meer in staat is om zijn financiële en niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. Het ingestelde bewind en mentorschap is derhalve noodzakelijk.
Vanwege de complexe familiesituatie kunnen de belangen niet door een familielid worden behartigd.
Het bewind en mentorschap verlopen naar behoren, zodat de bewindvoerder geen reden ziet om hierin een wijziging aan te brengen.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.7.3.
Het hof dient allereerst te beoordelen of bij de rechthebbende sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die een bewind en mentorschap rechtvaardigt.
3.7.4.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Bij de rechthebbende is sprake van lichamelijke en cognitieve klachten. Circa zes jaar geleden heeft hij een beroerte gehad. Als gevolg hiervan is hij onder meer slecht ter been en is zijn spraak achteruitgegaan.
Naar aanleiding van een verzoek hiertoe van de notaris, die de rechthebbende samen met verweerster in 2017 heeft bezocht, heeft [arts] - onafhankelijk arts - de rechthebbende omstreeks 23 augustus 2017 onderzocht.
Daarbij heeft voornoemde arts vastgesteld dat er bij de rechthebbende sprake is van een dermate geestelijke toestand die maakt dat hij niet meer in staat is om geheel zelfstandig zijn wil te bepalen en de reikwijdte van zijn beslissingen te overzien en hij in zoverre niet in staat is om een testament op te stellen dan wel te wijzigen. Ondanks het feit dat de psychogeriatrische beperkingen van de rechthebbende op dat moment nog gering waren achtte [arts] het destijds al geïndiceerd om een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap in te dienen.
Ongeveer een jaar geleden heeft de rechthebbende een intakegesprek gehad bij [ggz] ggz te [plaats] . Het overgelegde verslag d.d. 22 maart 2018 van dit gesprek geeft geen aanleiding om de eerdere verklaring van [arts] in twijfel te trekken en doet aan de conclusies van [arts] niets af.
Sterker nog, aan de hand van het intakegesprek is ook door [ggz] ggz eveneens geconstateerd dat er bij de rechthebbende sprake is van cognitieve klachten.
Daar komt nog bij dat ook uit de stukken en verklaringen gebleken is dat de rechthebbende zelf erkent dat hij hulp nodig heeft, mede vanwege de omstandigheid dat hij beperkt is opgeleid en niet goed kan lezen en schrijven. Gedurende zijn huwelijk liet hij de administratie en dergelijke aan zijn echtgenote over en nadien aan zijn kinderen.
3.8.
Dit alles tezamen maakt dat voldoende is komen vast te staan dat de rechthebbende niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig naar behoren waar te nemen en het bewind en mentorschap op juiste gronden is ingesteld.
De grieven van appellant kunnen in zoverre niet slagen.
3.9.
Ingevolge de artikelen 1:435 lid 3 en 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder respectievelijk de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende (betrokkene), tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.9.1.
In het belang van de rechthebbende heeft de kantonrechter bij de benoeming van de bewindvoerder en de mentor de rechthebbende niet gevolgd in zijn persoonlijke voorkeur, vanwege de grote onenigheid binnen de familie enerzijds en de geestesgesteldheid van de rechthebbende anderzijds.
Tegen dit oordeel van de kantonrechter is eerst ter zitting een grief gericht. Nog daargelaten de vraag of deze grief tardief is, kan deze grief evenmin slagen.
De bewindvoerder voert zijn wettelijke taak als bewindvoerder en mentor naar behoren uit, althans uit niets is het tegendeel gebleken. De enkele eerst ter zitting gedane blote stelling van appellant dat er bepaalde ingediende rekeningen niet zijn betaald door de huidige bewindvoerder, is, nog daargelaten de juistheid daarvan, niet voldoende.
Verder is het hof met de rechtbank van oordeel dat, gezien de complexe familieverhoudingen en de beschuldigingen over en weer, het belang van de rechthebbende zich verzet tegen de benoeming van appellant als bewindvoerder en dient te worden volstaan met de benoeming van een professioneel bewindvoerder.
3.10.
Nu het beroep van appellant niet kan slagen zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.11.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van
20 december 2017;
compenseert de proceskosten in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.