ECLI:NL:GHSHE:2020:1035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
20-001652-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grotendeels bevestiging van vonnis van rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijke ontploffing met levensgevaar en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank grotendeels bevestigd, maar de gevangenisstraf verhoogd van 12 naar 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte had een explosie veroorzaakt in de garage van de aangever, wat leidde tot aanzienlijke schade en gevaar voor omwonenden. Het hof heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.039,98, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001652-19
Uitspraak : 23 maart 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 23 mei 2019, parketnummer 01-865113-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-047602-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
thans verblijvende in [locatie] ,
[plaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep, is de verdachte terzake van
Opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd voor de duur van 2 jaar, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte is de maatregel van schadevergoeding opgelegd.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit. Geheel subsidiair is verweer gevoerd tegen de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en, naar aanleiding van hetgeen door de verdediging ten verwere is aangevoerd, de bewijsmotivering, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het bewezen verklaarde, de opgelegde gevangenisstraf en de strafmotivering, de door de rechtbank opgelegde maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Ten aanzien van die onderdelen zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw beslissen.
Aanvulling en verbetering van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen
- De verklaring van aangever [slachtoffer] , pagina 5 van het vonnis, 3e zin, dient te worden gelezen als volgt:
Aangever zat op 20 mei 2017 samen met zijn vrouw in de woonkamer van de woning aan de [adres 1] te Gemert naar de Giro d’Ítalia te kijken.
- Aan de verklaring van [getuige 2] , pagina 6 van het vonnis, dient aan het adres van zijn woning te worden toegevoegd: nr. [huisnummer 1]
- Bij de bevindingen van het forensisch onderzoek, pagina 4 van het vonnis, de een na laatste volle alinea, dient aan de opsomming van de onderzochte goederen te worden toegevoegd: “een sportschoen” (abusievelijk is dit goed door de rechtbank in het vonnis niet opgenomen bij de opsomming van goederen die met inzet van een speurhond op brandversnellende middelen zijn onderzocht).
- Aanvullend bewijsmiddel:
- het proces-verbaal van verhoor getuige
[getuige 1], pagina 23 van het dossier, inhoudende dat zij op 20 mei 2017 met haar man (hof: aangever [slachtoffer] ) in de woning aan de [adres 1] te Gemert op de televisie wielrennen aan het kijken was, waarbij [naam] net had gewonnen. Haar man zei dat hij benzine rook. Haar man stond op en liep naar achteren. Hij was nog in de woonkamer of misschien net in de schuifpui toen zij een gigantische knal hoorde. Zij zag gigantische vlammen in de garage. Zij zag vlammen aan de buitenkant van de garage. Deze vlammen gingen boven het dak van de garage uit. (Abusievelijk is de naam van de vrouw van aangever niet opgenomen bij de bewijsmiddelen).
Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat – op gronden als in de pleitnota weergegeven – niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een explosie heeft veroorzaakt in de garage van aangever [slachtoffer] .
Nog los van de vraag waarom de verdachte de garage zou hebben betreden om daar brand te stichten omdat daar immers geen aanleiding toe bestond, was de garage voor de verdachte niet vrij toegankelijk. Ook de tuin was afgesloten, zodat de verdachte enkel in de tuin had kunnen komen via de schutting. Vervolgens zou de verdachte dan via de gesloten zijdeur van de garage naar binnen moeten zijn gegaan om aldaar de jerrycans te openen en benzine te sprenkelen, terwijl de bewoners in de huiskamer met geopende schuifpui televisie zaten te kijken. Dat verdachte door hen niet zou zijn opgemerkt is derhalve onwaarschijnlijk.
De raadsman heeft aangevoerd dat er een alternatief en waarschijnlijker scenario bestaat, waarbij de jerrycans niet deugdelijk zouden zijn afgesloten, waardoor benzinedampen konden ontsnappen. Kluswerkzaamheden in de nabije omgeving van de betreffende garage, zoals het slijpen met een slijptol waarover de getuige [getuige 3] heeft verklaard, of laswerkzaamheden, zouden vonken kunnen hebben veroorzaakt die de benzinedampen vervolgens hebben doen exploderen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat de jerrycans in zijn garage goed waren afgesloten. Het hof merkt in dit verband nog op dat, toen de aangever in de woonkamer met geopende schuifpui op televisie een wielerwedstrijd aan het kijken was, hij net na de finish (het hof begrijpt: ineens) een benzinelucht rook. Blijkens het later verrichte forensisch sporenonderzoek is door het uitdampen van benzine een ontplofbaar mengsel ontstaan dat tot ontploffing is gekomen doordat het met een vonk/vuur in aanraking kwam. Dit past bij het openmaken van een of beide jerrycans met benzine nadat de aangever deze in de garage had geplaatst.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de kleding van de verdachte direct na de ontploffing in brand stond en dat hij zijn schoen heeft uitgetrokken en heeft weggegooid en dat die schoen verbrand was en vermoedelijk besmet was met een brandversnellend middel, Met de rechtbank leidt het hof hieruit af dat de verdachte kennelijk met het vuur in de garage in aanraking is gekomen en dat hij zich dus in de directe nabijheid heeft bevonden toen de ontploffing plaatsvond. Dit wordt bovendien bevestigd door de getuigenverklaringen van [getuige 3] en haar vader, [getuige 4] waaruit volgt dat zij de verdachte uit de garage hebben zien komen.
Voorts overweegt het hof dat er geen begin van aannemelijkheid is voor het alternatieve scenario, inhoudende dat de explosie in de garage is veroorzaakt door vonken die bij kluswerkzaamheden in de omgeving van de garage zouden zijn ontstaan.
Niet is gebleken dat in de betreffende garage of in de aangrenzende woning en aangrenzende garage op dat moment werkzaamheden plaatsvonden. Weliswaar zou blijkens de verklaring van de buurjongen van de woning aan de [adres 2] de woning op nummer [huisnummer 2] worden verbouwd en is door de getuige [getuige 3] verklaard dat zij die middag een geluid heeft gehoord dat leek op het geluid van een in werking zijnde slijptol, maar, nog daargelaten de vraag of er op het moment van de ontploffing daadwerkelijk werkzaamheden plaatsvonden waarbij bovendien vonken konden overslaan, acht het hof het, gelet op de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat in of bij de garage van aangever [slachtoffer] en in of bij de aangrenzende garage werkzaamheden plaatsvonden en gelet op de afstand vanaf de woning op nummer [huisnummer 2] tot aan de garage op nummer [adres 1] hoogst onwaarschijnlijk dat vonken zouden zijn overgeslagen die vervolgens de benzinedampen in de garage van aangever [slachtoffer] tot ontploffing hebben doen brengen.
Aan de verklaring van de verdachte dat hij niet in de garage is geweest en dat hij op de stoep stond en een brandende sigaret heeft weggeschoten waardoor de ontploffing zou kunnen zijn ontstaan, hecht het hof geen geloof. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 3] en haar vader, de heer [getuige 4] die de verdachte uit de garage hebben zien komen. Dat zij geëmotioneerd waren door het aanblik van de brand en het in brand staan van de kleding van verdachte neemt het hof aan, maar dat maakt hun waarnemingen nog niet onbetrouwbaar. De getuigen [getuige 3] [getuige 4] hadden immers beiden goed zicht op de garage.
Er is ook niemand anders aangetroffen dan de verdachte.
Dat de verdachte niet is opgemerkt door aangever en zijn vrouw, is naar het oordeel van het hof niet ondenkbaar aangezien zij op dat moment naar een spannende etappe uit de Giro d’Italia zaten te kijken waarbij een Nederlandse wielrenner ( [naam] ) op dat moment aan de leiding was en de etappe won. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat men zich de toegang tot de garage heeft kunnen verschaffen.
Alles overziende acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 20 mei 2017 te Gemert opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt die is gevolgd door brand in een garage behorende bij een woning gelegen aan de [adres 1] waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning en omliggende woningen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het verweer wordt verworpen.
KwalificatieHet primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Op te leggen straf en maatregel
Namens verdachte is verweer gevoerd tegen de door de rechtbank opgelegde maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en is bepleit om in plaats daarvan naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals is geadviseerd in het PBC-rapport van 19 februari 2019 en aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden te verbinden als weergegeven in het reclasseringsrapport d.d. 7 februari 2019.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Als gevolg van de explosie en de brand heeft de verdachte een groot gevaar voor de aan de garage grenzende woningen en de in die woningen verblijvende personen veroorzaakt. Ten tijde van de explosie en de brand waren er in die woningen meerdere bewoners aanwezig. Feiten als het onderhavige hebben een in hoge mate gevaarzettend karakter en brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Daarnaast is er door de explosie schade toegebracht aan de garage en de voor de garage geparkeerde staande auto van aangever. Het hof acht dit een ernstig feit.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt,
Naar het oordeel van het hof kan bovendien niet worden volstaan met een straf als door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed (schrik en angst) teweeg heeft gebracht bij de aangever en zijn vrouw, alsmede bij de buurtbewoners die getuigen zijn geweest van de explosie en de brand. Met name het aanblik van de verdachte wiens kleding in brand stond heeft veel indruk gemaakt;
- de mate waarin het bewezen verklaarde schade heeft veroorzaakt voor de aangever. Het garagegedeelte is geheel door de brand verwoest en ook het schuurtje en de carport, zij het in mindere mate, zijn door de brand aangetast;
- het gevaarzettend karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke
onrust die daarvan het gevolg is.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat hij, voor zover blijkt uit het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2020, weliswaar eerder door de strafrechter onherroepelijk tot straf is veroordeeld, maar niet terzake van soortgelijke feiten. Daarnaast houdt het hof ook rekening met de gevolgen die de verdachte zelf heeft ondervonden van zijn handelen. Ten gevolge van de explosie is verdachte zwaargewond geraakt en heeft hij meerdere ernstige brandwonden opgelopen.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de inhoud van het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 19 februari 2019, opgemaakt door F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, GZ-psycholoog, Th.W. van de Kant, GZ-psycholoog in opleiding tot klinisch psycholoog en M.A. Westerborg, psychiater. Dit rapport houdt kort samengevat in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Daarbij is er vermoedelijk sprake van psychopathisering. Betrokkene heeft de neiging zijn antisociale gedrag te externaliseren en/of te rechtvaardigen. Hij heeft aandacht nodig om structuur in zijn leven te ervaren. Betrokkene kan het best worden omschreven als een aandachtbehoeftige, egocentrische man, die wanneer het zijn eigen belang betreft, geen rekening houdt met een ander.
Voorts kan worden gesteld dat er bij betrokkene sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van amfetaminen en alcohol en tenminste een matige stoornis in het gebruik van GHB, cocaïne, cannabis en opiaten, momenteel alle in gedwongen remissie.
Onderzoekers adviseren betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde als verminderd toerekenbaar te beschouwen.
Het eindoordeel over de risicofactoren voor geweld moet als matig/hoog worden gesteld. Daarbij is de kans op ernstig letsel en acuut dreigend geweld matig. Voor betrokkene is veel zorg nodig en kan niet zelfstandig wonen. Hij zal waarschijnlijk altijd de zorg van anderen nodig hebben in de vorm van aandacht en praktische ondersteuning. Primair zal betrokkene via de verslavingszorg behandeld moeten worden. Betrokkene zal moeten stoppen met middelengebruik. Daarnaast zal er behandeling plaats moeten vinden op het gebied van de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene. Onderzoekers denken dan ook aan een forensische verslavingskliniek. Betrokkene zal zeker terugvallen in middelengebruik, maar op die momenten moet hij juist meer beschermd worden dan losgelaten.
Er is uiteindelijk meer zorg nodig dan bescherming waarbij de start van de behandeling in een klinische setting zal moeten plaatsvinden. Geadviseerd wordt dan ook de beschreven intensieve, klinische behandeling in een verslavings- of dubbel diagnosekliniek op te leggen als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Het gebruik van middelen dient aan banden te worden gelegd waarbij betrokkene moet worden ondersteund met adequate medicatie en begeleiding. Het niveau van bescherming die nodig is met dergelijke zorg is minder groot. Behandeling in een FPK kan op problemen stuiten, omdat daar veel minder tolerantie zal bestaan voor het omgaan met middelen, met nodige strafmaatregelen, die contraproductief zullen werken. Onderzoekers hebben de mogelijkheid tot het adviseren van een tbs-maatregel overwogen. Zoals de problematiek en de dynamiek werden beoordeeld heeft betrokkene volgens het onderzoekend team dus meer behoefte aan zorg dan bescherming c. q. beveiliging. Bij het toenemen van zelfstandigheid, autonomie en verantwoordelijkheid zal echter ook de kans op overvraging en overspoeling toenemen, zeker wanneer betrokkene een relatie aangaat waarbij de druk op hem aanzienlijk toeneemt. Hierin zal betrokkene dan ook langdurig begeleid moeten worden. Eventuele resocialisatie zal zeer geleidelijk moeten gebeuren.
Met de rechtbank volgt het hof de conclusies en het advies van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof houdt derhalve rekening met de hiervoor genoemde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op al het vorenstaande, acht het hof, in afwijking van hetgeen door de rechter in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Verdachte hoeft derhalve niet terug naar de gevangenis, maar de ernst van het door hem gepleegde feit wordt met deze strafoplegging beter tot uitdrukking gebracht.
Maatregel tot terbeschikkingstelling
Het hof heeft, naast eerder genoemde rapportage, tevens acht geslagen op het door [reclasseringsambtenaar] , reclasseringswerker, op 7 februari 2019 uitgebrachte reclasseringsadvies. Dit rapport houdt kort samengevat en weergegeven in:
Het risico op recidive en letselschade en onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd is behandeling, controle en beveiliging niet gewaarborgd, zodra betrokkene voorwaarden (fors) overschrijdt. De
noodzaak van klinische behandeling, beveiliging en controle zien wij wel. Overtreden van voorwaarden, zo schatten wij in, zal met name aan de orde zijn bij het resocialisatietraject
buiten de beveiliging van de kliniek. Wij adviseren derhalve negatief ten aanzien van een
voorwaardelijke gevangenisstraf in tegenstelling tot het advies van het PBC. Indien de
rechtbank beslist tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, adviseert de reclassering
tot dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden. De kans op een misdrijf met
schade voor personen is groot.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld in welke vorm de door de deskundigen noodzakelijk geachte opname en behandeling moeten worden opgelegd: als voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf, dan wel als voorwaarden bij de maatregel van terbeschikkingstelling, zoals de reclassering voorstaat.
Het hof heeft in dat verband in aanmerking genomen de discussie die daarover is gevoerd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 28 februari 2019. Op deze zitting zijn als deskundigen gehoord F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel en Th.W. van de Kant, alsmede [reclasseringsambtenaar] . Uit deze discussie leidt het hof af dat vanuit de reclassering de voorkeur wordt gegeven aan een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden omdat verdachte dan langdurig wordt behandeld. Bovendien is er bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden een vangnet, terwijl als verdachte bij een (deels) voorwaardelijke straf recidiveert, hij het voorwaardelijk deel uitzit: daarna is er niets meer, dus geen verplichte behandeling en begeleiding. Vanuit zorgoogpunt vinden Berkelbach van der Sprenkel en Van de Kant een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet nodig maar de reclassering kan de haalbaarheid van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel beter inschatten. Als het niet haalbaar is om het gewenste resultaat met bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf te bereiken, zijn Berkelbach van der Sprenkel en Van de Kant niet tegen oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De reclassering heeft in het reclasseringsadvies d.d. 9 april 2019 de voorwaarden voor de
terbeschikkingstelling met voorwaarden geformuleerd. Het advies en de voorwaarden zijn
met de verdachte besproken. Verdachte heeft – ook ter terechtzitting in hoger beroep - laten weten zich te kunnen vinden in de gestelde voorwaarden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat, teneinde de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte te waarborgen, er niet kan worden volstaan met oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit betekent dat het hof dient te bezien of de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd waaraan dan de voorwaarden kunnen worden verbonden.
Het hof stelt vast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Immers bestond er ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het bewezen verklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapporten die over de persoon van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.
Het hof zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van de verdachte.
Het hof zal - gelet op al het voorgaande - de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte opleggen, met nagenoeg dezelfde voorwaarden als daaraan verbonden door de rechtbank, zoals beschreven in het dictum. Het hof is enigszins afgeweken van de door de rechtbank bepaalde voorwaarden aangezien de plaatsing van verdachte in FVK Antes te Poortugaal niet meer aan de orde is gezien zijn recente overplaatsing naar [locatie] te [plaats] .
Voorts overweegt het hof dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat, in het geval van omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden naar een terbeschikking-stelling met verpleging van overheidswege, er sprake is van een zogenoemde ongelimiteerde terbeschikkingstelling.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal komt het hof tot oplegging van een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Het hof zal, evenals de rechtbank, bevelen dat deze terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, omdat het hof van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Vanwege het terugdringen van het recidiverisico zou het hoogst onwenselijk zijn als de behandeling in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden enige tijd zou worden onderbroken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.039,98, bestaande uit een bedrag van € 1.039,98 aan materiële schade (niet vergoede schade inboedel) en een bedrag van € 1.000,-- aan immateriële schade (psychische gevolgen), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.039,98. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.
De officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant heeft bij vordering van 14 november 2017 de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juni 2017 onder parketnummer 01-047602-17 voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 325,00 gevorderd.
Het hof zal de vordering afwijzen nu, gelet op de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, de tenuitvoerlegging van genoemd vonnis niet meer opportuun is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie, de opgelegde straf en maatregel van terbeschikkingstelling, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met daarbij de opgelegde maatregel tot schadevergoeding en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, met de voorwaarden dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verplicht is zich te melden bij de reclassering, Reclassering Nederland;
- zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering:
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
- niet naar het buitenland gaat of naar de-Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- zich laat opnemen in een forensische (verslavings- of psychiatrische) kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van voorgeschreven medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start in aansluiting op de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van voorgeschreven medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- verblijft in een nader te bepalen beschermde woonvorm, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start in aansluiting op de klinische fase. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
De Reclassering Nederland wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de betrokkene ten behoeve daarvan hulp en steun te verlenen. Bij het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden wordt de identiteit van betrokkene vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, de voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.039,98 (tweeduizend negenendertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 1.039,98 (duizend negenendertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.039,98 (tweeduizend negenendertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 1.039,98 (duizend negenendertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 14 november 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juni 2017 onder parketnummer 01-047602-17 voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 325,00;
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.J.J. Wubben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 23 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.J.J. Wubben is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.