In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met brandstichting en had een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week opgelegd gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met reclasseringstoezicht. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en in het geval van een veroordeling verzocht om een grotendeels voorwaardelijke straf.
Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had op verschillende momenten en via verschillende media bedreigende uitspraken gedaan richting het slachtoffer, wat leidde tot een redelijke vrees bij het slachtoffer dat de bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van psychische overmacht, zoals door de verdediging werd aangevoerd. De verdachte had de keuze om zijn ongenoegen op een andere manier te uiten.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde en dient ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.