In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats]. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de Heffingsambtenaar, die de waarde had vastgesteld op € 256.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had beroep ingesteld bij de Rechtbank Limburg, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 20 februari 2020 hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de waarde van de onroerende zaak, die nu is vastgesteld op € 221.000. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar, proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 april 2020, en de Heffingsambtenaar moet de kosten van de belanghebbende vergoeden, die in totaal € 2.100 bedragen, inclusief de kosten van het bezwaar en de proceskosten bij de Rechtbank en het Hof.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte waardebepaling van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ en de mogelijkheid voor belanghebbenden om in beroep te gaan tegen de besluiten van de Heffingsambtenaar. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak verlaagd en de Heffingsambtenaar verplicht om de kosten te vergoeden, wat een belangrijke uitspraak is voor vergelijkbare zaken in de toekomst.