ECLI:NL:GHSHE:2020:1126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
19/00537
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats]. De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de Heffingsambtenaar, die de waarde had vastgesteld op € 256.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had beroep ingesteld bij de Rechtbank Limburg, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Tijdens de zitting op 20 februari 2020 hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de waarde van de onroerende zaak, die nu is vastgesteld op € 221.000. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar, proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 april 2020, en de Heffingsambtenaar moet de kosten van de belanghebbende vergoeden, die in totaal € 2.100 bedragen, inclusief de kosten van het bezwaar en de proceskosten bij de Rechtbank en het Hof.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte waardebepaling van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ en de mogelijkheid voor belanghebbenden om in beroep te gaan tegen de besluiten van de Heffingsambtenaar. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak verlaagd en de Heffingsambtenaar verplicht om de kosten te vergoeden, wat een belangrijke uitspraak is voor vergelijkbare zaken in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 19/00537
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 7 augustus 2019, nummer AWB 19/521, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende hierna vermelde beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking). De waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) is naar de waardepeildatum 1 januari 2017 bepaald op € 256.000. Deze waardebepaling geldt voor het jaar 2018. Tegelijkertijd is de aanslag onroerende‑zaakbelastingen voor het jaar 2018 bekendgemaakt (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag.
1.3.
De Heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 20 februari 2020 te ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar]
.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Dit betreft een vrijstaande woning met bouwjaar 1923. Het perceel waarop de onroerende zaak is gelegen heeft een oppervlakte van ongeveer 1.006 m², waarvan 896 m² in de waardering is betrokken.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de Heffingsambtenaar naar de waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld op € 256.000.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.
2.4.
Ter onderbouwing van de beschikte waarde van € 256.000 verwijst de Heffingsambtenaar naar het op 4 april 2019 door taxateur [taxateur 1] opgemaakte taxatierapport (hierna: het taxatierapport). De onroerende zaak is getaxeerd op een waarde van € 261.000.
2.5.
Belanghebbende heeft eveneens een taxatierapport ingebracht, opgemaakt op 4 april 2018 door taxateur [taxateur 2] . De onroerende zaak is getaxeerd op een waarde van (afgerond) € 198.000.
2.6.
Zowel belanghebbende als de Heffingsambtenaar hebben de door hen voorgestane waarde onderbouwd met de volgende drie vergelijkingsobjecten (hierna: de vergelijkingsobjecten):
 [adres 2] , te [woonplaats] , transactiedatum [datum 1] -2016, verkoopprijs € 235.000;
 [adres 3] , te [woonplaats] , transactiedatum [datum 2] -2017, verkoopprijs € 250.000;
 [adres 4] , te [plaats] , transactiedatum [datum 3] -2016, verkoopprijs € 182.500.

3.Geschil, alsmede conclusies van partijen

3.1.
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2017.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot verlaging van de waarde van de onroerende zaak naar € 210.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Partijen zijn ter zitting bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2017 moet worden vastgesteld op € 221.000.
4.2.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
De Heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de Rechtbank en bij het Hof betaalde griffierecht van € 47 respectievelijk € 128 te vergoeden, omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het Hof veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.6.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar op 2 (punten) [1] x € 261 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 522, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Ook de kosten van het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport en de kadastrale kosten van in totaal € 270,52 (inclusief btw) komen voor vergoeding in aanmerking. Deze laatste vergoeding is vastgesteld aan de hand van de “Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties” (Stcrt. 2018, 26 039). Dit bedrag bestaat uit de vergoeding voor het taxatierapport van € 256,52 (inpandige woningtaxatie van 4 uur x € 53 + 21% btw) en de kadasterkosten van € 14.
4.7.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten van het beroep op 2 (punten) [2] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.8.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in de kosten van het hoger beroep op 2 (punten) [3] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot € 221.000;
  • vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van in totaal € 175 vergoedt;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar van € 792,52;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof van € 2.100.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de raadsheer is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.1 punt voor bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek.
2.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting bij de Rechtbank
3.1 punt voor hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting bij het Hof.