Uitspraak
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2020, gaat het om de bekrachtiging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van een 17-jarige dochter, hierna aangeduid als [minderjarige 1]. De ouders, appellanten in deze zaak, hebben in hoger beroep verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen, en om [minderjarige 1] weer bij hen te laten terugplaatsen. De ouders stellen dat er geen ernstige psychiatrische problematiek is, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming wordt gesuggereerd, en dat [minderjarige 1] het goed doet in het pleeggezin waar zij verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter geadviseerd om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen, omdat de zorgen van de ouders niet worden bevestigd door de betrokken professionals. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten van de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeert dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] ernstig wordt bedreigd en dat de huidige uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. De ouders hebben aangegeven dat zij in principe achter de uithuisplaatsing staan, maar niet met de uitvoering ervan. Het hof benadrukt het belang van het herstel van het contact tussen [minderjarige 1] en haar ouders, en heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bekrachtigd.