In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, appellante in deze zaak, heeft verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder heeft sinds twee maanden de bezoekregeling met haar kind niet nageleefd en er zijn zorgen over de relatie tussen de moeder en de vader, die in het verleden huiselijk geweld heeft vertoond. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende zicht is op de opvoedcapaciteiten van de moeder en dat nader onderzoek noodzakelijk is. De moeder weigert echter mee te werken aan dit onderzoek en staat niet open voor een opname in een moeder/kind-huis, wat de mogelijkheden voor terugplaatsing van [minderjarige 1] in gevaar brengt.
Het hof heeft overwogen dat de moeder cognitief gezien op een beneden gemiddeld niveau functioneert en dat haar psychiatrische problematiek vragen oproept over haar opvoedcapaciteiten. De moeder heeft sinds oktober 2019 geen contact meer gehad met [minderjarige 1], wat niet in het belang van het kind is. Het hof concludeert dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] nog steeds aanwezig is en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De zorgen over de situatie van de moeder en de relatie met de vader zijn te ernstig om een kortere termijn voor de uithuisplaatsing te overwegen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1].