ECLI:NL:GHSHE:2020:1241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
200.271.483_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelt dat de rechtbank te snel heeft gehandeld en dat zij niet de kans heeft gekregen om aan haar opvoedkwaliteiten te werken. De rechtbank had eerder het gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd, omdat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd en de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogdij-instelling. De moeder heeft aangevoerd dat zij aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt in haar persoonlijke situatie en dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter benadrukt dat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en dat de moeder niet in staat is om deze stabiliteit te bieden.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, ondanks de inspanningen van de moeder, de situatie niet voldoende is verbeterd om het gezag te herstellen. De kinderen hebben een duidelijke behoefte aan continuïteit en stabiliteit in hun opvoeding, wat momenteel het beste wordt geboden door de pleeggezinnen. Het hof heeft daarom de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit onnodig belastend zou zijn voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 april 2020
Zaaknummer : 200.271.483/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/355751 / FA RK 19-1095 en C/02/355755 / FA RK 19-1098
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.N.E. Duerink-Bottinga,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de heer [de vader] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI).
  • Familie [de pleegouders van minderjarige 1] , de pleegouders van [minderjarige 1] ;
  • Familie [de pleegouders van minderjarige 2] , de pleegouders van [minderjarige 2] .
Als informant is aangemerkt:
- Stichting Intervence, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: Intervence).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de verkorte beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van
1 oktober 2019, alsmede de uitwerking van de verkorte beschikking, gegeven bij beschikking van 22 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen voor zover het betreft de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zo nodig onder aanvulling van gronden het zelfstandig verzoek van de moeder tot benoeming van een deskundige, meer in het bijzonder het NIFP, dan wel een deskundige door het hof aangewezen, teneinde haar opvoedkwaliteiten te onderzoeken en in het kader daarvan de mogelijkheden tot terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder nader te onderzoeken, alsnog toe te wijzen en het verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Duerink-Bottinga;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
2.3.1.
Tevens is Intervence verschenen, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de stichting], die als informant door het hof is gehoord.
2.3.1.
De vader en de pleegouders van [minderjarige 1] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling van het hof verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 juli 2019, ingekomen bij V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 20 februari 2020;
  • de brief met bijlagen (producties 8, 9 en 10) van de advocaat van de moeder d.d. 28 februari 2020.
2.5.
Zoals toegezegd tijdens de mondelinge behandeling, heeft de raad, met een begeleidende brief van 5 maart 2020, ‘schone’ exemplaren van de raadsrapportages van 20 februari 2019 ten aanzien van beide kinderen toegezonden.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
Voorafgaand aan het huwelijk van de moeder en de vader zijn, voor zover hier van belang, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. Tot aan de bestreden beschikking waren beide ouders belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 27 november 2017 van de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Middelburg, zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI en is tevens een machtiging verleend om hen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtigingen zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 27 november 2019.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen, voor zover het betreft de beëindiging van haar gezag over de kinderen, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De rechtbank is te snel tot een beëindiging van haar gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overgegaan. Volgens de moeder zijn de onder het verzoek liggende raadsrapportages en overigens geraadpleegde bronnen sterk verouderd. Het betreft een zeer vergaande maatregel en deze behoeft informatie over de meest recente ontwikkelingen. De persoonlijk begeleidster van de moeder, mevrouw [persoonlijk begeleidster], is het best op de hoogte van de huidige situatie van de moeder, maar haar is niet om informatie gevraagd. Verder zijn er vele wisselingen geweest van gezinsvoogd waardoor veel tijd verloren is gegaan. Intervence heeft hiermee zeer onzorgvuldig gehandeld.
De moeder is van mening dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om te werken aan een thuisplaatsing van de kinderen. De moeder diende verschillende doelen te behalen om thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken, zoals scheiden van de vader, een eigen woonruimte zoeken, hulp zoeken voor haar persoonlijke problematiek en haar schulden aflossen. De moeder heeft deze doelen behaald, maar het toekomstperspectief van de kinderen leek (achteraf gezien) vanaf de start van de plaatsing, althans binnen een jaar na de eerste ondertoezichtstelling, al te zijn bepaald bij de pleeggezinnen.
De echtscheiding is rond, moeder staat onder bewind, woont zelfstandig, is leerbaar gebleken en werkt hard aan de verwerking van haar problemen en zij wordt intensief begeleid. De moeder heeft een vaste, stabiele relatie. Er zijn nog doelen waaraan hard gewerkt wordt en de moeder krijgt begeleiding daarbij vanuit de WMO. De moeder is het niet eens met de plaatsing van [minderjarige 1] bij het pleegezin omdat zij sterk reformatorisch wordt opgevoed en dit niet past bij de opvoeding door de moeder. Familiebezoeken met [minderjarige 1] worden ook niet toegestaan op zondag door het pleeggezin.
De moeder vindt een beëindiging van haar gezag een te zware maatregel, nu met lichtere maatregelen kan worden volstaan, namelijk een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, zodat binnen de termijn van de verlenging onderzocht had kunnen worden waar het perspectief van de kinderen ligt.
Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek van moeder tot benoeming van een deskundige afgewezen. De rechtbank heeft immers op basis van verouderde en onjuiste informatie een beslissing genomen over het toekomstperspectief van de kinderen en daarbij geoordeeld dat het de moeder aan voldoende opvoedvaardigheden ontbreekt. Er dient derhalve eerst een onafhankelijk en deskundig onderzoek plaats te vinden.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De raad handhaaft zijn verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking per kind de beslissing om het gezag te beëindigen gedetailleerd gemotiveerd. De raad verwijst naar de vier gronden die de rechtbank in de bestreden beschikking voor haar beslissing heeft gegeven, verwijzend naar de eigen problematiek van de kinderen.
De kinderen hebben behoefte aan responsiviteit en sensitiviteit. Er wordt niet getwijfeld aan de goede wil, maar wel aan de mogelijkheden van de moeder.
De kinderen hebben nu behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. Dit vraagt om een beslissing conform de bedoeling van de wetgever in een situatie als deze en in de geest van het verzoek van de raad.
3.7.
Intervence heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende verklaard.
Het klopt dat de ondersteuning van het gezin enkele maanden heeft stilgelegen. Bij jonge kinderen ligt er een druk op. Zij staan centraal en niet de ouders.
Na de tweede verlenging is de vraag over het perspectief van de kinderen aan de raad voorgelegd. De kinderen zijn beschadigd in de situatie bij de ouders vóór de uithuisplaatsing. De verwachting was dat de ouders de opvoedingsverantwoordelijkheden niet aan zouden kunnen binnen een redelijke termijn, ondanks ook positieve ontwikkelingen. Er is een begin van verandering bij de moeder gezien, maar de verdere ontwikkeling daarvan kan niet worden ingeschat. De moeder is begin 2020 met traumatherapie begonnen. Het is goed voor de moeder en voor het contact tussen haar en de kinderen dat de moeder een eigen woning en een baan heeft. Dit is echter niet genoeg om de kinderen, die een eigen ‘rugzak’ hebben, te kunnen bieden wat zij nodig hebben. De zorg voor de kinderen kan veel stress voor de moeder opleveren; het is voor haar waarschijnlijk niet haalbaar. Zij kan zich beter richten op haar rol als moeder op afstand.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende verklaard.
Kijkende naar de huidige situatie ziet de GI een moeder die erg haar best doet. Zij probeert er iets leuks van te maken tijdens het contact met de kinderen. Soms is er een aantal weken geen contact, als er teveel op haar afkomt. De moeder krijgt veel hulp van mevrouw [persoonlijk begeleidster], wat fijn is voor haar.
In het verleden werd het de moeder vaak te veel. De deuren gingen dan dicht, alsof een druppel de emmer had doen overlopen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zetten stappen vooruit. [minderjarige 1] is twee jaar geleden uithuisgeplaatst met een behoorlijke achterstand in haar ontwikkeling en zindelijkheidsproblemen. Dat laatste blijft een kwetsbaar punt. Op school gaat het echter nu goed. Zij heeft veel duidelijkheid en begrenzing nodig, ook bij de bezoekmomenten. Zij ontwikkelt zich goed. [minderjarige 2] heeft ook veel duidelijkheid nodig; hij heeft veel last van onvoorspelbaarheid. Er is een indicatie verleend voor begeleiding bij zijn gedrag. Op de peuterspeelzaal wordt hij beschreven als een ongeleid projectiel. Speltherapie is nodig omdat hij zichzelf helemaal kan afsluiten.
3.9.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende verklaard.
Na een bezoek van de vader uit [minderjarige 2] zich door te bijten en spugen. Na een bezoek van de moeder ziet de pleegmoeder bij [minderjarige 2] uitputting. De pleegmoeder vermoedt dat er dan familie bij is geweest. [minderjarige 2] gaat moeilijk met stress en onvoorspelbaarheid om.
[minderjarige 2] is onveilig gehecht en getraumatiseerd. De pleegmoeder vreest dat het veilige hechtingsproces dat nu gaande is, teniet wordt gedaan bij een eventuele terugplaatsing. Uit de stukken blijkt dat de moeder nog jaren nodig heeft om het helemaal op de rit te krijgen. Deze tijd heeft [minderjarige 2] niet. Als hij heeft gezegd weer bij de moeder te willen gaan wonen, dan is hem daarnaar gevraagd. [minderjarige 2] vraagt er zelf niet om.
Het wordt als negatief bestempeld dat de bezoekmomenten door pleegouders zelf worden geregeld. De pleegouders hebben daar echter om verzocht. Dat was gemakkelijker voor hen en dat ging ook goed. De moeder heeft echter meerdere malen aangeven dat de bezoekregeling niet kon doorgaan. De pleegmoeder vraagt zich af of het de moeder wel zal lukken om twee kinderen op te voeden, nu het haar al niet lukt om een bezoekregeling na te komen. Telefonisch contact is er niet; incidenteel vindt er videocontact plaats.
Hetgeen in het stuk van mevrouw [persoonlijk begeleidster] beschreven staat, klopt niet, aldus de pleegmoeder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Het hof stelt vast dat de rechtbank uitvoerig en deugdelijk heeft onderbouwd dat sprake is van (ernstige) kindeigen problematiek bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] (zie overweging 4.7. en 4.8. van de bestreden beschikking). Daartegen zijn ook geen grieven gericht. Het hof oordeelt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en volstaat met een verwijzing naar voormelde overwegingen in de bestreden beschikking ter onderbouwing van dat oordeel.
3.10.3.
De grieven zijn met name gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de moeder niet in staat is de opvoedverantwoordelijkheid ten aanzien van de kinderen te dragen.
Het hof stelt vast dat de moeder in de periode sinds de eerste ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, haar leven heeft gebeterd en aan de door de GI gestelde doelen heeft gewerkt en deze ook (gedeeltelijk) heeft behaald. De opvoedsituatie bij de moeder is naar het oordeel van het hof echter niet bestendig genoeg. Zeker gezien de hoge eisen die aan de pedagogische kwaliteiten van de opvoeders van deze kinderen gesteld moeten worden, acht het hof de moeder niet in staat de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Het hof verwijst in dit kader naar het gegeven dat het de moeder regelmatig niet lukt de bezoekregeling met de kinderen na te komen, wanneer er te veel op haar afkomt: de zorg voor de kinderen overschrijdt dan de draagkracht van de moeder.
Nog afgezien van de mogelijkheden van de moeder en de vraag of zij (op termijn wel) in staat kan worden geacht de zorg voor de kinderen weer op zich te nemen, is het hof van oordeel dat de hiervoor bedoelde aanvaardbare termijn is verstreken. De kinderen hebben een bovengemiddelde behoefte aan rust en duidelijkheid. Zij ontwikkelingen zich, naar hun eigen mogelijkheden, goed in het pleeggezin en het is in hun belang dat zij daar kunnen blijven wonen en verder kunnen opgroeien. Het is niet in het belang van de kinderen om het hechtingsproces met de pleegouders te doorbreken en daarmee ook hun voorzichtige positieve ontwikkeling in de waagschaal te leggen.
De kinderen dient duidelijkheid te worden gegeven over hun perspectief. Daarbij past de beëindiging van het gezag van de moeder, nu daarmee het verblijf in de pleeggezinnen niet langer ter discussie kan worden gesteld.
3.10.4.
Al het voorgaande neemt niet weg dat het, zowel voor de moeder zelf (in haar rol als moeder op afstand) als voor het onderlinge contact en de onderlinge band tussen de moeder en de kinderen, van belang is dat de moeder aan haar persoonlijke doelen blijft werken.
3.11.
Tot slot oordeelt het hof dat een deskundigenonderzoek onder het gegeven dat het perspectief van de kinderen inmiddels bij de pleegouders ligt onnodig belastend voor hen zou zijn en daarmee in strijd met hun belangen. Het hof wijst het verzoek van de moeder derhalve af.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is op 9 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.