In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de bewindvoerder verzocht om machtiging om een deel van de netto verkoopopbrengst van een woning uit te keren aan de erfgenamen van de overleden erflaatster. De bewindvoerder, die optreedt in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank van 14 februari 2019 aangevochten, waarin het verzoek om machtiging was afgewezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 februari 2020, waarbij de kinderen van de rechthebbende, die erfgenamen zijn, instemden met de voorgestelde verdeling van de opbrengst. Het hof heeft vastgesteld dat de woning, die in de gemeenschap van goederen viel, niet was verdeeld na de echtscheiding van de rechthebbende en de erflaatster. Hierdoor is de helft van de netto verkoopopbrengst van de woning in de nalatenschap van de erflaatster gevallen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder recht heeft op de gevraagde machtiging en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De bewindvoerder mag nu de helft van de netto verkoopopbrengst van de woning uitkeren aan de erfgenamen, ieder voor een vierde deel.