3.9.Het hof overweegt het volgende.
In de hoofdzaak (200.266.857/01)
3.9.1.Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof kunnen vaststellen dat het bij het oproepen van de kinderen voor het kindgesprek niet goed is gegaan: de moeder heeft namelijk zelf besloten om de kinderen niet te informeren over de oproep omdat zij het niet in het belang van de kinderen achtte dat zij met het hof zouden spreken.
De gezinsvoogd erkent dat bij nader inzien met [minderjarige 1] wel gesproken zou kunnen worden. Het hof heeft partijen voorgehouden dat, met name gelet op de situatie rond [minderjarige 2] , het aanbeveling verdient om een bijzondere curator te benoemen met de opdracht te onderzoeken hoe de kinderen de situatie beleven en wat er in het belang van de kinderen dient te gebeuren en het hof daarover te informeren, teneinde op deze wijze invulling te geven aan het recht van de kinderen om gehoord te worden. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan.
3.9.2.Aan het hof ligt voor de kwestie van gezag, daaronder begrepen ook de vraag naar de werking van de vaststellingsovereenkomst die de ouders hebben gesloten, alsmede de voorlopige contactregeling die de rechtbank in afwachting van de resultaten van een raadsonderzoek heeft vastgesteld.
De rechtbank heeft weliswaar het verzoek tot eenhoofdig gezag afgewezen, maar ook overwogen daarop te willen terugkomen indien de zaak daartoe aanleiding geeft.
3.9.3.Het hof heeft aan de hand van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, vastgesteld dat er over de rol van ouders, met name ten aanzien van de vader en de kinderen, een impasse is ontstaan.
3.9.4.De moeder heeft de problemen die zij ervaart als volgt beschreven:
De beperkingen van [minderjarige 2] zijn fors.
Het kost de moeder enorm veel moeite om met name de regie te behouden in de voortgang van zaken rondom [minderjarige 2] , doordat overleggen die gepland worden in de afgelopen tijd vaak niet doorgingen.
De moeder vindt dat zij moet vechten voor alles wat nodig is; om hulp in gang te zetten en in gang te houden.
De communicatie tussen de ouders is thans slechter dan ooit tevoren.
3.9.5.De vader heeft de problemen die hij ervaart als volgt beschreven:
De informatievoorziening die er voor hem zou moeten zijn, werkt niet. De vader voelt zich niet serieus genomen.
De vader heeft geen contact met [minderjarige 2] .
De vader acht [instelling] niet de juiste omgeving voor de begeleiding en behandeling van [minderjarige 1] .
3.9.6.De gezinsvoogd heeft uitgesproken dat hij niet ziet hoe in de bestaande situatie verbetering moet worden gebracht. De gezinsvoogd ziet dat partijen autonoom hun eigen gang gaan en dat zij niet open staan voor adviezen (en aanwijzingen) die de gezinsvoogd aan de ouders geeft. Voor de gezinsvoogd is het derhalve niet duidelijk hoe verder te gaan. De gezinsvoogd zal bij het nemen van de beslissing over het al dan niet voortzetten van de ondertoezichtstelling de in deze zaak door het hof te nemen beslissing betrekken.
3.9.7.De raad vraagt zich af wat maakt dat de gezinsvoogd geen directiever rol op zich neemt, bijvoorbeeld door te bevorderen dat de GI tijdelijk met de voogdij wordt belast zodat de ouders tijdelijk geen strijd over gezagskwesties met elkaar kunnen voeren en in die periode te bezien hoe gezag, zorg en opvoedtaken/contacten tussen de vader en de kinderen geregeld zouden moeten worden.
3.9.8.Het hof heeft gevraagd naar de uiteindelijk te stellen doelen door de ouders.
De doelen zoals door de moeder geformuleerd zijn:
De ouders accepteren beiden de problematiek van [minderjarige 2] ; bij de opstart van het contact met de vader is er begeleiding vanuit [naam] .
De moeder neemt, zoals in het verleden, de beslissingen; zij is aanspreekpunt voor artsen en begeleiders, de vader wordt wel steeds geïnformeerd.
De vader kan aansluiten bij overleggen over de kinderen; bij verhindering van de vader gaan deze overleggen wel door.
Bij overdrachtsmomenten kunnen de ouders elkaar even aanspreken en gedag zeggen.
3.9.9.De doelen zoals door de vader geformuleerd zijn:
De vader wordt volledig geïnformeerd, hetgeen hem veel vrije tijd zal opleveren.
Beide kinderen komen tezamen naar de vader gedurende de vastgestelde contactregeling; ook vakanties zijn geregeld.
[minderjarige 1] krijgt één hulpverlener/begeleider waarop hij kan terugvallen.
3.9.10.Het hof is van oordeel dat de bestaande situatie zowel voor de kinderen als voor de ouders niet aanvaardbaar is. Tussen de beide kinderen en de vader zou een contactregeling moeten lopen. De redenen waarom dat in het geval van [minderjarige 2] momenteel niet het geval is, liggen meer in de wijze waarop ouders met de problematiek omgaan dan in de overigens op zich wel bijzondere situatie rond [minderjarige 2] .
Het hof zal de te benoemen bijzondere curator verzoeken juist ook op dit punt onderzoek in te stellen met het doel de contacten tussen de vader en de beide kinderen zo snel mogelijk weer op de rails te krijgen en het hof daarover te adviseren. Het hof wenst met name geïnformeerd te worden over de meest passende contactregeling voor [minderjarige 2] respectievelijk [minderjarige 1] en de vader.
3.9.11.Op grond van het bovenstaande is het hof voornemens om tot bijzondere curator te benoemen drs. I. Sandig, kantoorhoudend aan [adres] ( [postcode] [kantoorplaats] ), telefoon [telefoonnummer] ; e-mail: [e-mailadres] om de belangen van de kinderen in deze kwestie te behartigen en hen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, met de opdracht met beide kinderen te spreken, althans in contact te treden op de wijze die voor deze kinderen gepast is,
uitsluitend te beoordelen door de bijzondere curator(en niet door de ouders) en het hof over de uitkomsten daarvan te informeren.
3.9.12.De bijzondere curator – die zich tot de benoeming bereid heeft verklaard – zal ten behoeve van de kinderen voor een toevoeging in aanmerking komen.
Het hof is – met het oog op de toepassing van de vergoedingsregeling inzake rechtsbijstand- en toevoegcriteria – van oordeel dat er sprake is, althans hoogstwaarschijnlijk zal zijn, van per kind uiteenlopende belangen.
3.9.13.Het hof heeft bij brief van 31 maart 2020 partijen, de GI en de raad in de gelegenheid gesteld om het hof te berichten of zij instemmen met de benoeming van drs. I. Sandig tot bijzondere curator.
3.9.14.Partijen, de GI en de raad hebben ingestemd met de benoeming van drs. I. Sandig tot bijzondere curator (stukken vermeld onder 2.7 van deze beschikking).
3.9.15.Het hof wijst er op dat de bijzondere curator vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.9.16.Het hof zal bepalen dat de advocaten van partijen de bijzondere curator van adres-, e-mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.17.Het hof wijst partijen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met de kinderen te treden.
Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen de ouders zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.9.18.Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 1 augustus 2020 aan het hof te doen toekomen en partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna partijen en andere betrokkenen nader zullen worden geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure.
3.9.19.Daarnaast acht het hof het aangewezen om een ouderschapsonderzoek te gelasten.
Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
De te benoemen ouderschapsonderzoeker/deskundige krijgt de opdracht om, in goede samenwerking met de GI, te inventariseren wat er zowel bij de moeder als de vader dient te gebeuren/veranderen om een vorm van coöperatief dan wel, wat meer aangewezen lijkt, parallel ouderschap in te stellen, of een andere vorm van ouderschap die past bij de situatie.
Daarvoor dient de deskundige, in afstemming met de GI en de bijzondere curator, onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van de ouders in het gezamenlijk ouderschap dan wel indien gezamenlijk ouderschap niet langer verantwoord zou blijken, naar de mogelijke rol van de moeder, dan wel de vader, dan wel een neutrale instantie in de voorziening van het gezag.
3.9.20.Het hof is voornemens om als ouderschapsonderzoeker/deskundige te benoemen drs D. Pront, psycholoog, kantoorhoudende te aan [adres] ( [postcode] [kantoorplaats] ), telefoon: [telefoonnummer] ; e-mail: [e-mailadres] .
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.9.21.De deskundige – die zich bereid heeft verklaard het onderzoek te verrichten – wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kinderen in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
3.9.22.Het hof heeft bij voormelde brief van 31 maart 2020 eveneens partijen, de GI en de raad in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het voornemen van het hof om een ouderschapsonderzoek te gelasten en hen tevens in de gelegenheid gesteld om het hof te berichten of zij instemmen met de benoeming van deze deskundige, alsmede de vraagstelling, gericht op hetgeen hiervoor is vermeld, aan deze deskundige aan het hof over te laten.
3.9.23.Partijen, de GI en de raad hebben ingestemd met de benoeming van drs. D. Pront als deskundige. Zij hebben er voorts mee ingestemd de vraagstelling aan de deskundige aan het hof over te laten, met dien verstande dat de vader heeft voorgesteld
tevensonderzoek te laten doen naar het systeem van de kinderen alsmede partijen, waarbij ook onderzoek gedaan moet worden naar de hulpverlening c.q de mogelijkheden en beperkingen van partijen (stukken vermeld onder 2.7. van deze beschikking). Het hof wijst er op dat een ouderschapsonderzoek niet zo ver kan strekken. Onderzoek naar beperkingen van partijen komt neer op een psychologisch onderzoek van de ouders en dat valt niet binnen de bevoegdheden van een ouderschapsonderzoeker. Evenmin mag van een ouderschapsonderzoeker worden verwacht dat hij onderzoek doet naar de (kwaliteit van) hulpverlening. Wat mag er wel van worden verwacht: het ouderschapsonderzoek richt zich op de vraag waarom het ouderschapssysteem niet functioneert, geeft inzicht in het gedrag van de ouders, en biedt ouders de mogelijkheid om destructieve interactiepatronen waar de kinderen schade van ondervinden te veranderen. Bovendien geeft het deskundigenbericht niet alleen zeer nuttige informatie aan de rechter maar is het voor ouders tevens een stok achter de deur om mee te werken aan het zoeken naar een oplossing (bron: Evaluatie van het ouderschapsonderzoek: een follow-up
Prof. Dr. E. S. Kluwer Universiteit Utrecht & Radboud Universiteit, Utrecht, Juli 2018).
3.9.24.Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.9.25.De advocaat van de moeder dient binnen veertien dagen nadat deze beschikking is gegeven de deskundige te voorzien van afschriften van de processtukken. Daarmee krijgt de deskundige, zoals door de moeder gewenst, eveneens informatie over de eigen problematiek en beperkingen van de kinderen.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen.
De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij.
De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie (niet zijnde de reeds bij het hof bekende processtukken) als bijlage(n) bij het deskundigenrapport te voegen. Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
Voorts overweegt het hof dat de deskundige de ouders de gelegenheid dient te geven opmerkingen te maken over het rapport en dat uit het deskundigenbericht dient te blijken dat dat is gebeurd.
3.9.26.De deskundige dient het hof schriftelijk binnen zes maanden na dagtekening van deze beschikking, uiterlijk op 16 november 2020, te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof de advocaten van partijen de gelegenheid bieden daarop te reageren. Hierna zullen partijen nader worden geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure.
3.9.27.Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van de ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundige, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 116,09 per uur, exclusief BTW.
3.9.28.Zowel ten aanzien van de bijzondere curator als ten aanzien van de ouderschapsonderzoeker geldt dat zij de bevindingen van de GI vanuit de ondertoezichtstelling bij hun onderzoek en advies zullen betrekken.
Gelet op hetgeen het hof onder 3.9.6 heeft overwogen komt het het hof noodzakelijk voor dat de ondertoezichtstelling voor de duur van deze procedure gehandhaafd blijft.
3.9.29.De resultaten van de onderzoeken door de bijzondere curator en de ouderschapsonderzoeker zullen ook door de rechtbank in de bodemzaak mogen worden betrokken.
Het verdere verloop van de procedure
3.9.30.De gezagskwestie zal pro forma gedurende het tijdsverloop van het onderzoek van de bijzondere curator en de deskundige worden aangehouden in afwachting van de resultaten van de onderzoeken.
3.9.31.Met betrekking tot de voorlopige contactregeling ziet het hof op dit moment geen aanleiding, maar ook geen mogelijkheid anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Immers, op basis van de beslissing van de rechtbank dient er gewoon contact te zijn. Het hof wijst erop dat de rechter geen handhavingsfunctie heeft.
Met al het bovenstaande, gaat het hof ervan uit dat de rechtbank te gelegener tijd met betrekking tot de contactregeling het voortouw zal nemen, zodat het hof de verzoeken van de ouders op dit punt zal afwijzen.
Op het incident (200.266.857/02)
3.9.32.Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt achterhaald door de beslissingen van het hof met betrekking tot de voorlopige contactregelingen, zoals vastgesteld in de bestreden beschikking en met betrekking tot de afwijzing van het verzoek van de vader tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst inzake de gezagsuitoefening.