ECLI:NL:GHSHE:2020:1552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.276.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige onder toezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is verleend. De minderjarige, geboren in 2007, staat sinds 13 mei 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder verzet zich tegen de uithuisplaatsing en stelt dat er onvoldoende hulpverlening is ingezet voordat deze maatregel is genomen. De GI heeft echter zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, die grensoverschrijdend gedrag vertoont en in een onveilige thuissituatie lijkt te verkeren. Tijdens de mondelinge behandeling, die digitaal plaatsvond vanwege COVID-19, zijn zowel de moeder als de vader gehoord. De vader heeft aangegeven in te stemmen met de uithuisplaatsing, terwijl de moeder zich verzet en de GI beschuldigt van een negatieve houding. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling niet ter discussie staat en dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de noodzaak van de uithuisplaatsing wordt onderstreept in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 mei 2020
Zaaknummer : 200.276.290/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/368852 JE RK 20-282
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E. Swart,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking (uitvoerbaar bij voorraad) alsnog het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een jeugdhulpvoorziening voor de duur tot einde ondertoezichtstelling (13 mei 2020) af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2020, heeft de GI verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 mei 2020. In verband met de RIVM-maatregelen rondom het COVID-19 virus (corona) heeft de mondelinge behandeling digitaal via beeldbellen plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Swart;
- de vader,
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad heeft aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
2.3.Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden eveneens via beeldbellen gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 13 mei 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 13 mei 2020.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 10 maart 2020 tot 13 mei 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
[minderjarige] verblijft sinds 9 april 2020 bij de Centrale Zorg Groep te [plaats] .
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. Een uithuisplaatsing moet pas ingezet worden nadat andere hulpverlening is ingezet en uitgeput. Dat is niet gebeurd. Er is multisysteemtherapie aangevraagd, maar deze heeft niet plaatsgevonden omdat [minderjarige] niet asociaal is, niet spijbelt en geen grof taalgebruik bezigt. Er is een psychologisch onderzoek aangeraden, maar de GI heeft nog altijd geen actie ondernomen. Aanleiding voor de ondertoezichtstelling is het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en zijn vader, maar daar is niets mee gedaan.
[minderjarige] is er heel erg van geschrokken dat de GI onaangekondigd op school op hem stond te wachten. Hij durfde vervolgens niet meer naar school. Voor die tijd is er nooit sprake geweest van verzuim. De schoolresultaten kunnen beter. [minderjarige] is een puber en haalt kattenkwaad uit met zijn vrienden. Alles wordt door de ondertoezichtstelling onder een vergrootglas gelegd.
Het uit elkaar halen van de moeder en [minderjarige] is het ergste wat men kan doen en zal [minderjarige] beschadigen. [minderjarige] ziet het als een grote straf dat hij bij zijn moeder is weggehaald. Hij begrijpt het ook niet.
De moeder voelt zich aangevallen door de buren, door de GI en door haar ex-partner. Zij moet zich voortdurend verdedigen. De GI gelooft alleen de meldingen die zijn gedaan door de buren (waarmee de moeder in een voortdurende conflictsituatie verkeert) en haar ex-partner (die er alles aan doet de moeder schade te berokkenen). Men weigert te zien dat sprake is van treiteren, stalking en manipulatie. Ook wordt de gebroken rug van moeder door de GI in twijfel getrokken.
De wijze waarop de GI de ondertoezichtstelling uitvoert, is niet in het belang van [minderjarige] en voldoet niet aan de gestelde eisen. De moeder en [minderjarige] hebben het vertrouwen in de GI verloren. De GI is heel negatief en aanvallend tegenover de moeder. De moeder heeft de rechtbank inmiddels verzocht een andere GI aan te stellen.
De GI heeft een aantal voorwaarden gesteld. De huisarts wil echter niet meewerken aan urinecontroles. Hij geeft aan dat hij nooit de indruk heeft gekregen dat de moeder ergens aan verslaafd is. Ook bij Novadic-Kentron kan de moeder niet aankloppen nu zij niet verslaafd is. Er ligt geen hulpaanbod dus de moeder weet niet aan welke hulpverlening zij mee zou moeten werken.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan. Er is meebewogen met het verzoek van de moeder om gesprekken op een andere locatie dan thuis plaats te laten vinden. De GI dient echter wel in de thuissituatie van [minderjarige] te komen om hem in zijn directe omgeving te zien en te spreken. De moeder keert zich tegen de ondertoezichtstelling, is niet eerlijk en geeft geen duidelijk inzicht in de huidige thuissituatie. Zij ontkent de zorgen. [minderjarige] bevindt zich in het midden van de strijd tussen de ouders. [minderjarige] heeft al gekozen voor de moeder. De moeder betrekt [minderjarige] bij volwassen zaken.
Er zijn zorgen omtrent het gedrag van [minderjarige] , die nader onderzocht moeten worden. Het is voor [minderjarige] belangrijk om te weten dat zijn moeder ook een aandeel heeft in de uithuisplaatsing. Het tot stand brengen van een contactherstel met de vader vanuit de thuissituatie bij de moeder is niet mogelijk.
De moeder is geneigd om de schuld bij anderen te leggen en lijkt niet goed in staat naar haar eigen aandeel te kijken. Door de onveilige thuissituatie (met betrekking tot de ex-partner) is op advies van Veilig Thuis Safegroup betrokken geraakt bij de moeder. Ondanks dat moeder veel last ervaart van de situatie, volgt zij de adviezen van Safegroup niet op. De onveilige situatie voor [minderjarige] wordt hierdoor niet zoveel als mogelijk ingeperkt.
Na het gesprek tussen de GI en [minderjarige] op school is hij gedurende meerdere weken niet meer op school verschenen. School maakt zich zorgen om [minderjarige] en merkt dat de moeder de zorgen omtrent [minderjarige] bagatelliseert.
Er is alcoholproblematiek bij de moeder, waardoor zij emotioneel onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige] . Zowel de wijkagent, Veilig Thuis, de buren, de ex-partner en nu ook Surplus beamen dit. Gedurende de ondertoezichtstelling blijven er meldingen binnen komen bij de GI. Aan de moeder is gevraagd of zij urinecontroles bij de huisarts wil laten doen, niet of de huisarts wil beoordelen of sprake is van een alcoholprobleem. De moeder blijft volhouden dat er niets aan de hand is met haar waardoor er strijd blijft en een samenwerking in het belang van [minderjarige] uitblijft.
[minderjarige] is op 9 april 2020 op de observatie en diagnostiek groep van de Centrale Zorg Groep geplaatst. Hij wordt hier gedurende twaalf weken geobserveerd. Ook zal een psychologisch onderzoek worden afgenomen. Na deze twaalf weken wordt een advies uitgebracht met betrekking tot wat [minderjarige] nodig heeft, zowel individueel als in de thuissituatie. In de tussentijd zal hulpverleningsinstantie ViaNeo opstarten in de thuissituatie bij zowel de moeder als de vader. In de thuissituatie bij de moeder zal onderzocht worden of de moeder in staat is om voldoende aan te kunnen sluiten bij de ontwikkelbehoeften van [minderjarige] en wat hier voor nodig is. Met betrekking tot de vader zal onderzocht worden of contactherstel tussen [minderjarige] en vader mogelijk is en wat nodig is om dit tot stand te kunnen brengen.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij kan instemmen met de uithuisplaatsing. De vader heeft [minderjarige] al anderhalf jaar niet gezien. Volgens hem heeft [minderjarige] een vertekend beeld van zijn vader gekregen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
De ondertoezichtstelling staat in hoger beroep niet ter discussie. Dat betekent dat tot uitgangspunt strekt, en overigens ook wordt vastgesteld, dat er nog altijd sprake is van een situatie waarin [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Er zijn ernstige zorgen over de sociaal-emotionele, cognitieve en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] laat grensoverschrijdend gedrag zien op school en doet uitspraken die niet leeftijdsadequaat zijn. Daarbij is er sprake van een loyaliteitsconflict. [minderjarige] wijst ieder contact met zijn vader af en lijkt te hebben gekozen voor zijn moeder. Ook zijn er ernstige zorgen over zijn opvoedingsomgeving.
Moeder betoogt wel dat de meldingen van de buren en ex-partner, met wie zij allen een slechte relatie heeft, ten onrechte als waar worden aangenomen, maar vastgesteld wordt dat ook de politie, school en Veilig Thuis zorgen hebben geuit over [minderjarige] en de situatie waarin hij zich bevindt. Zo vertoont [minderjarige] op school zorgelijk gedrag en is de school van mening dat regulier onderwijs voor hem niet passend is. Vanuit de politie zijn meldingen gedaan over het overmatige alcoholgebruik van de moeder en verwaarlozing van [minderjarige] door de moeder.
De moeder laat niet zien dat zij de zorgen onderkent. Volgens haar is bij [minderjarige] alleen sprake van pubergedrag en kattenkwaad. Bovendien ontkent zij dat bij haar sprake is van alcoholproblematiek maar onderneemt zij geen concrete acties om de zorgen over het alcoholgebruik weg te nemen door bijvoorbeeld het laten verrichten van urinecontroles. De verklaring van de huisarts vermeldt slechts dat de moeder tot op dat moment niet op diens spreekuur is geweest wegens alcohol en/of drugsproblematiek. Daaruit blijkt niet dat de huisarts niet bereid was urinecontroles te verrichten.
De moeder zegt open te staan voor hulpverlening en voor een psychologisch onderzoek bij [minderjarige] , maar eerdere hulpverlening is niet van start gegaan juist omdat de moeder geen hulpvraag heeft en geen zorgen over [minderjarige] ziet. Derhalve is de verwachting niet dat volstaan kan worden met ambulante hulpverlening zoals door de moeder is voorgesteld. Gelet op de voorgeschiedenis is er onvoldoende vertrouwen dat de moeder de hulpverlening accepteert.
[minderjarige] is op 9 april 2020 op de observatie en diagnostiek groep van de Centrale Zorg groep geplaatst. [minderjarige] wordt hier gedurende twaalf weken geobserveerd met betrekking tot zijn gedrag. Tijdens deze periode zal er ook een PO afgenomen worden bij [minderjarige] . Na deze twaalf weken zal de Centrale Zorg groep een advies uitbrengen met betrekking tot hetgeen [minderjarige] nodig heeft, zowel individueel als in de thuissituatie. Het hof acht het van belang dat deze observatie en het onderzoek plaatsvinden in de voor [minderjarige] veilige en gestructureerde omgeving van de groep waar hij nu verblijft. De observatie en het onderzoek dienen duidelijkheid te geven over de vraag of de zorgen over [minderjarige] hun oorzaak vinden in kindeigen problematiek van [minderjarige] of (mede) veroorzaakt worden door de omgeving waarbinnen [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder opgroeit, waarvan de voortdurende strijd tussen de ouders een onderdeel uitmaakt. Op basis van de onderzoeksresultaten dient te worden bezien welke hulpverlening voor [minderjarige] en zijn ouders nodig is om een terugplaatsing van [minderjarige] bij zijn moeder mogelijk te maken.
De moeder kan in deze periode laten zien dat zij de hulpverlening van ViaNeo accepteert en dat er ook overigens stabiliteit in haar leefsituatie blijft bestaan. Ook moeten de mogelijkheden van contactherstel met de vader worden onderzocht en moet [minderjarige] in staat worden gesteld zelfstandig een oordeel te vormen over (het contact met) zijn vader.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 maart 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij en H. van Winkel en is op 12 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.