ECLI:NL:GHSHE:2020:1573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
200.273.858_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, appellanten in deze zaak, hebben verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2020 te vernietigen, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De ouders stellen dat zij hard aan zichzelf hebben gewerkt en dat zij nu in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen. Ze zijn van mening dat de kinderen niet gescheiden van elkaar moeten opgroeien en dat de huidige situatie in het pleeggezin niet optimaal is.

De GI heeft echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden, gezien hun eigen problematiek en de zorgen over de opvoedsituatie. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 24 april 2020, die digitaal plaatsvond vanwege de coronamaatregelen. De ouders hebben hun zorgen over de huidige situatie van de kinderen geuit, terwijl de GI benadrukt dat de kinderen een stabiele opvoedomgeving nodig hebben, wat momenteel niet door de ouders kan worden geboden.

Het hof heeft overwogen dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de uithuisplaatsing zijn voldaan. De zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen zijn al geruime tijd aanwezig en de ouders zijn momenteel niet in staat om de stabiliteit te bieden die de kinderen nodig hebben. Daarom heeft het hof besloten de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen, in het belang van hun verzorging en opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 mei 2020
Zaaknummer : 200.273.858/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/353429 / JE RK 19-1929
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F. Putmans-de Kok,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 20 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 februari 2020, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek tot het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 juni 2020, af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
De GI heeft op 2 april 2020 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:
- het V6-formulier van 3 maart 2020, met bijlage, van de advocaat van de ouders, ingekomen bij het hof op 4 maart 2020;
- het V6-formulier van 16 maart 2020, met bijlagen, van de advocaat van de ouders, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2020. Vanwege de maatregelen in verband met het corona-virus (COVID-19) heeft de mondelinge behandeling
digitaal (via beeldbellen) plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 21 september 2018 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 juni 2020.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging bij beschikking van 20 juni 2019 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd in een voorziening voor pleegzorg. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor [minderjarige 1] voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 21 juni 2020. Voor [minderjarige 2] is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 21 juni 2020.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren – samengevat – het volgende aan. De ouders hebben de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en voldoen aan alle voorwaarden die de GI heeft gesteld. Zo zijn het huis en de financiën op orde. Ook is de relatie tussen de ouders verbeterd. Daarnaast heeft de moeder hulp gezocht voor haar persoonlijke problematiek en heeft zij de GI de benodigde rapportages ter hand gesteld. Het is daarom voor de ouders onbegrijpelijk dat heel abrupt is besloten dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt, en de kinderen ook nog eens gescheiden van elkaar op moeten groeien. De ouders hebben bovendien zorgen over het pleeggezin waar de kinderen op dit moment verblijven. Het gezin woont met 10 personen in een kleine woning. De ouders verwachten dat het veranderde gedrag van de kinderen, wat daar overigens ook van zij, waarschijnlijk te wijten valt aan de hectiek die het verblijf in het pleeggezin met zich meebrengt.
3.7.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vragen vanwege hun kindeigen problematiek heel veel van een opvoeder. De ouders kunnen de stabiele opvoedsituatie die de kinderen nodig hebben niet bieden vanwege hun eigen persoonlijke problematiek, relatieproblemen en financiële zorgen. Daar komt bij dat de ouders structurele weerstand hebben tegen de hulpverlening en bovendien ontbreekt het bij de ouders aan inzicht in wat de kinderen nodig hebben. De GI heeft van de arts die het neuropsychologisch onderzoek bij de moeder heeft afgenomen, begrepen dat de moeder 24/7 ondersteuning nodig heeft in het plannen en organiseren van haar huishouden en dagelijkse leven, zeker wanneer de kinderen thuis zouden wonen. Voor [minderjarige 1] is het nodig dat hij vanuit het pleeggezin waar hij nu verblijft, naar een gezinshuis gaat en vanuit die rustige setting de behandeling voor zijn trauma aan kan gaan. [minderjarige 2] gaat sinds kort naar een medisch kinderdagverblijf en wordt daar geobserveerd. Vervolgens kan op basis van die observatie ook voor haar de benodigde hulpverlening ingezet worden. Voor [minderjarige 2] wordt een perspectief biedend pleeggezin gezocht.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Gebleken is dat er al lange tijd ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit heeft uiteindelijk in juni 2019 tot de uithuisplaatsing van de kinderen geleid. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lieten forse gedragsproblematiek zien. Ook waren er zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder, de financiën, de relatieproblematiek van de ouders en het opvoedklimaat in huis. [minderjarige 1] is eind 2019 onderzocht door Herlaarhof (centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie). Duidelijk is geworden dat [minderjarige 1] met trauma’s kampt, en hiervoor behandeling nodig heeft. Niet duidelijk is of de problematiek van [minderjarige 1] kindeigen is, of voortkomt uit het systeem waarin hij is opgegroeid. Dit moet nader onderzocht worden. Daartoe is eerst noodzakelijk dat [minderjarige 1] door het ingroeien in een gezinshuis tot rust komt om vervolgens opnieuw bij Herlaarhof te kunnen starten voor diagnostiek en behandeling. [minderjarige 2] gaat sinds kort naar het medisch kinderdagverblijf en wordt daar geobserveerd. Aan de hand van de uitkomsten van de observatie zal ook voor [minderjarige 2] de nodige hulpverlening kunnen worden ingezet. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat een dergelijke observatie doorgaans ongeveer een half jaar in beslag neemt. [minderjarige 1] zal op korte termijn naar een gezinshuis gaan en voor [minderjarige 2] wordt door de GI een perspectief biedend pleeggezin gezocht.
Duidelijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] stevige en sterke opvoeders nodig hebben die tegemoet komen aan hun problematiek en hen een stabiele opvoedomgeving kunnen bieden. Het hof is van oordeel dat de ouders in ieder geval op dit moment hier niet aan kunnen voldoen vanwege hun eigen problematiek. Hoewel de ouders aan de door de GI gestelde doelen hebben gewerkt, zijn de zorgen over de thuissituatie nog steeds groot. De relatie tussen de ouders lijkt bovendien nog kwetsbaar nu deze na de uithuisplaatsing nog verbroken is geweest. De moeder heeft coaching in het huishouden en het dagelijkse leven nodig om chaos te voorkomen. Ook heeft zij soms last van woedeaanvallen. Daarbij komt dat de vader fulltime (40 uur per week) werkt, hetgeen betekent dat – indien de kinderen bij de ouders thuisgeplaatst zouden worden – de zorg voor de kinderen voor het overgrote deel bij de moeder zou komen te liggen. Onvoldoende aannemelijk is dat de moeder daartoe nu in staat is. Alles overziende betekent dit dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in hun belang noodzakelijk is. De kinderen zijn op dit moment het meest gebaat bij een rustige en stabiele opvoedomgeving, van waaruit zij de benodigde onderzoeken en hulpverlening kunnen krijgen die zij nu nodig hebben.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2020;
compenseert de op dit hoger beroep vallende proceskosten aldus, dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.A.M. Scheij en M.J. van Laarhoven en is op 14 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.