ECLI:NL:GHSHE:2020:1602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.255.054_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Gemeente en Waterschap voor schade door overstroming

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Gemeente Roerdalen en Waterschap Limburg voor de schade die [appellant] heeft geleden door een overstroming van zijn percelen op 13, 14 en 15 januari 2011. [Appellant], eigenaar van een kasteel en andere gebouwen, heeft de Gemeente en het Waterschap aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de overstroming, die het gevolg was van een hoge waterstand in de Roer, veroorzaakt door smeltwater en neerslag. In eerste aanleg heeft de rechtbank Limburg geoordeeld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en zijn vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] twaalf grieven aangevoerd, waarbij hij betoogde dat zowel de Gemeente als het Waterschap onrechtmatig hebben gehandeld door niet tijdig maatregelen te treffen en hem niet adequaat te informeren over de dreigende overstroming.

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de Gemeente en het Waterschap voldoende maatregelen hebben genomen en adequaat hebben gecommuniceerd. Het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen dat de Gemeente en het Waterschap onrechtmatig hebben gehandeld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.255.054/01
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S. Levelt te Amsterdam,
tegen

1.Gemeente Roerdalen,zetelend te Sint Odiliënberg,

2.
Waterschap Limburg(rechtsopvolger van Waterschap Roer en Maas)
,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als respectievelijk de Gemeente en het Waterschap,
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 september 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 juni 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en de Gemeente en het Waterschap als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/230075/JHA ZA 17-4)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de (gezamenlijke) memorie van antwoord van de Gemeente en het Waterschap, met producties;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van de Gemeente en het Waterschap.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg, waarbij wordt vastgesteld dat in het vonnis van 6 juni 2018 niet is vermeld dat de akte overlegging producties en wijziging van gronden van eis van [appellant] van 13 december 2017 ook onderdeel uitmaakt van de gedingstukken.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna – vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.5 – weergeven.
3.1.1.
[appellant] is eigenaar van de percelen grond aan de [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats] . Op de percelen bevinden zich (onder andere) een kasteel, een koetshuis, een chalet en een tuinhuis (hierna gezamenlijk: het Kasteel). Het Kasteel is cultureel erfgoed en aangewezen als rijksmonument.
3.1.2.
Het Waterschap beheert de beek die nabij de percelen van [appellant] stroomt. Deze beek mondt uiteindelijk in de Roer en de Roer is een zijrivier van de Maas.
3.1.3.
Begin januari 2011 was er, door grote hoeveelheden smeltwater in Duitsland en België in combinatie met forse neerslag, sprake van een hoge waterstand in de Maas en de Roer. Door deze hoge waterstand is de Roer nabij [woonplaats] op 13, 14 en 15 januari 2011 buiten zijn oevers getreden. De percelen van [appellant] zijn hierdoor overstroomd. Als gevolg daarvan heeft [appellant] schade geleden.
3.1.4.
[appellant] heeft het Waterschap en de Gemeente aansprakelijk gesteld voor zijn schade. Ter onderbouwing van zijn claim heeft [appellant] een rapportage overgelegd van EFF EFF Bouwpathologie waarin is gerapporteerd over de schade. EFF EFF Bouwpathologie heeft vervolgens aan BEDI Vochttechniek opdracht gegeven om nader onderzoek uit te voeren naar de geleden schade door [appellant] wat betreft het schilder- en pleisterwerk.
3.1.5.
Het Waterschap en de Gemeente hebben aansprakelijkheid afgewezen en hebben aan hun stellingen onder andere een rapportage van expertisebureau [het expertisebureau] BV ten grondslag gelegd.
3.2.1.
In eerste aanleg vorderde [appellant] :
- te verklaren voor recht dat de Gemeente voor en tijdens de overstroming van 13 tot en met 15 januari 2011 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] ;
- te verklaren voor recht dat het Waterschap voor en tijdens de overstroming van 13 tot en met 15 januari 2011 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] ;
- de Gemeente en het Waterschap hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot vergoeding van de schade van [appellant] , zijnde € 184.819,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 januari 2011 tot aan volledige betaling;
- de Gemeente en het Waterschap hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de kosten van de deskundige voor het vaststellen van het schaderapport ad € 2.136,32, buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de onder de kostenveroordeling vallende bedragen, indien en voor zover deze niet binnen veertien dagen na vonnis zijn voldaan.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat het Waterschap en de Gemeente onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. [appellant] verwijt het Waterschap en de Gemeente dat zij hebben nagelaten tijdig maatregelen te treffen om de eigendommen van [appellant] te beschermen tegen de overstroming en/of [appellant] tijdig te informeren over de (dreigende) overstroming zodat hij zelf maatregelen kon treffen om zijn eigendommen te beschermen.
3.2.3.
Het Waterschap en de Gemeente hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet voldaan heeft aan zijn stelplicht. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
ten aanzien van het Waterschap
In deze procedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de op hem rustende zorgplicht niet na te leven (rov. 4.5).
De op een waterschap rustende zorgplicht ziet primair op het onderhoud en het beheer van de waterwegen en is voorts geen resultaats-, maar een inspanningsverplichting. De maatstaf om het optreden van het Waterschap te toetsen is of het Waterschap bij de uitvoering van zijn taken de zorg van een goed beheerder heeft betracht. Bij die toetsing worden de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij het beleid van het Waterschap betrokken belangen en zijn beperkte middelen betrokken (rov. 4.9).
[appellant] stelt niet dat het Waterschap kon voorkomen dat de Roer buiten zijn oevers zou treden. Ook stelt [appellant] niet dat het Waterschap kon voorkomen dat zijn percelen onder water kwamen te staan. Dat het Waterschap aan zijn beheer- en onderhoudsplicht heeft voldaan wordt derhalve door [appellant] niet betwist (rov. 4.11).
[appellant] heeft verzuimd zijn stellingen te onderbouwen. Zo is het de rechtbank niet duidelijk wanneer het Waterschap volgens [appellant] tijdig zou hebben gewaarschuwd en welk effect dit zou hebben gehad op de overstroming en de daaruit voortvloeiende waterschade. Ook is het niet duidelijk welke maatregelen het Waterschap volgens [appellant] had moeten treffen om de waterschade deels dan wel volledig te voorkomen en op welk moment het Waterschap dit had moeten doen (4.12).
ten aanzien van de Gemeente
Ter onderbouwing van het verwijt jegens de Gemeente voert [appellant] onder andere aan dat de Gemeente niet heeft gehandeld conform het Draaiboek Hoogwater Roer gemeente Roerdalen, hierna: het draaiboek (rov. 4.13).
[appellant] heeft gesteld dat de zorgplicht die de Gemeente naar zijn zeggen geschonden heeft, voortvloeit uit de Wet veiligheidsregio’s. Uit artikel 7 van die wet volgt dat de burgemeester er zorg voor draagt dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen gedragslijn. (rov. 4.15).
De Wet veiligheidsregio’s beoogt een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening en crisisbeheersing onder één regionale bestuurlijke regie te bewerkstelligen met als doel het beter beschermen van de burger tegen risico’s. Een en ander dient uitgewerkt te worden in een beleidsplan en een crisisplan waarin de verantwoordelijkheden worden uitgewerkt. Deze regelgeving ziet op (organisatie van) bescherming van de bevolking tegen rampen in het algemeen, ergo niet op bescherming van een individuele burger in een concreet geval (rov. 4.16).
Uit de stukken blijkt dat de Gemeente al voor 13 januari 2011 maatregelen heeft genomen en dat zij op 13 januari 2011 de bewoners van het inundatiegebied informatiebrieven heeft gestuurd en dat de burgemeester de vanwege het hoge water niet meer bereikbare bewoners heeft gebeld. Het Kasteel was niet bereikbaar en [appellant] was op dat moment noch op zijn vaste noch op zijn mobiele telefoon bereikbaar. [appellant] heeft om 23:45 uur telefonisch contact gehad met de heer [afdelingsmanager Beleid en Regie] , afdelingsmanager Beleid en Regie/Openbare Werken bij de Gemeente. Aan de stelling van [appellant] dat hij na middernacht is teruggebeld door de Gemeente en dat hem toen is medegedeeld dat direct actie ondernemen niet nodig was en dat het water niet verder zou stijgen dan de waterstand van zondag 9 januari 2011, gaat de rechtbank voorbij bij gebrek aan nadere onderbouwing (rov. 4.16).
De rechtbank overweegt dat niet blijkt dat de Gemeente tekort is geschoten in haar informatieplicht. Dat [appellant] er voor koos elders te zijn en te blijven terwijl hij (in elk geval uit de media) weet had van een zorgwekkende situatie van hoogwater en overstroming komt voor zijn eigen rekening en risico. Dat de Gemeente [appellant] onjuist heeft geïnformeerd (en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld) blijkt voorts nergens uit (rov. 4.17).
[appellant] heeft nagelaten het causale verband tussen het door hem gestelde niet tijdig waarschuwen door de Gemeente en de schade voldoende te onderbouwen (rov. 4.18).
[appellant] heeft verzuimd nader te onderbouwen op grond waarvan de Gemeente gehouden was de zandzakken niet alleen bij het Kasteel af te leveren, maar ook te plaatsen. Bovendien ontbreekt ook hier de onderbouwing van het causale verband (rov. 4.19.).
3.3.2.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] bij het vonnis waarvan beroep afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twaalf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van het Waterschap en de Gemeente in de proceskosten. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat het Waterschap en de Gemeente worden veroordeeld om aan [appellant] terug te betalen een bedrag van € 9.015,- en de kosten van de gerechtsdeurwaarder € 1.222,- ter zake het innen van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
3.5.
De grieven 1 tot en met 5 hebben betrekking op het geschil van [appellant] met het Waterschap, en de grieven 6 tot en met 12 op zijn geschil met de Gemeente. Het hof zal eerst de grieven 1 tot en met 5 behandelen.
ten aanzien van het Waterschap
3.6.
De grieven 2 en 3 van [appellant] , die de juridische grondslagen van de vordering van [appellant] op het Waterschap betreffen, lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft zich bij grief 2, die is gericht tegen rov. 4.5, op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat in deze procedure uitsluitend de vraag dient te worden beantwoord of het Waterschap onrechtmatig heeft gehandeld door de op hem rustende zorgplicht niet na te leven, althans dat de rechtbank deze zorgplicht te beperkt heeft opgevat. Bij grief 3 – gericht tegen rov. 4.9 – heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank terecht overweegt dat de zorgplicht van het Waterschap ook ziet op het onderhoud en het beheer van de waterwegen en voorts geen resultaats-, maar een inspanningsverplichting is, maar dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat een Waterschap ook buiten haar taken als beheerder van waterstaatswerken onrechtmatig kan handelen. De rechtbank is uitgegaan van een (te) beperkte uitleg van het begrip ‘zorgplicht’, volgens welke uitleg de taken van het Waterschap eindigen waar op grond van zijn beleidsvrijheid de grenzen liggen van hetgeen aan onderhoud en beheer aan waterwegen redelijkerwijze kan worden verwacht, aldus [appellant] .
3.7.
Deze grieven strekken ertoe dat het hof de vordering van [appellant] beoordeelt op grond van de door hem aangevoerde juridische grondslagen in de memorie van grieven (4.2 tot en met 4.10). Naar de kern genomen verwijt [appellant] het Waterschap – nadat vaststond dat de overstroming van het Roerdal onafwendbaar was – nagelaten te hebben adequate informatie te verstrekken en adequate maatregelen te treffen tegen de gevolgen van de overstroming. [appellant] betoogt dat, daargelaten of dit al of niet onder de zorgplicht van het Waterschap valt, er sprake is van een inbreuk op artikel 8 EVRM en van onrechtmatig handelen dan wel nalaten. Verder beroept hij zich op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Hij wijst er ook op dat de plicht om te waarschuwen is neergelegd in artikel 7 van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 19 lid 2 van de Wet Milieubeheer. Volgens [appellant] heeft het Waterschap (ook) in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm gehandeld door ‘zuiver nalaten’. Het hof zal de vordering van [appellant] beoordelen op grond van de hem aangevoerde grondslagen; daarom hoeft niet te worden nagegaan of de rechtbank dit niet heeft gedaan. De stelplicht en bewijslast terzake rusten op [appellant] .
3.8.
Het hof zal eerst ingaan op het verwijt van [appellant] dat het Waterschap geen adequate informatie heeft verstrekt. In dit verband zal het hof ook grief 1 van [appellant] behandelen. Volgens deze grief heeft de rechtbank overwogen dat het Waterschap nieuwsberichten heeft geplaatst, maar dat het Waterschap hiervoor geen bewijs heeft geleverd. Het Waterschap heeft deze grief bestreden. Daarbij heeft het verwezen naar verschillende berichten die geplaatst zijn op de website van het Waterschap. Naar het oordeel van het hof blijkt uit productie 31 bij de akte houdende overlegging producties van [appellant] zelf in eerste aanleg dat het Waterschap vanaf 7 januari 2011, 3:00 uur tot en met 17 januari 2011, 16:00 uur uitgebreid bericht heeft over de hoogwatersituatie. Zo is op 13 januari 2011 om 11:00 uur vermeld dat de Roer bij Stah een afvoer heeft van 88 m3 per seconde met een stijgende tendens. Om 22:00 uur is vermeld dat na middernacht een afvoer van ca 150 m3 per seconde wordt verwacht, dat dit 35 cm hoger is in vergelijking met de afvoer van het weekend ervoor, dat 50 inwoners persoonlijk zijn geïnformeerd door de gemeente Roerdalen zodat zij zich zoveel mogelijk kunnen voorbereiden op het water en dat dit woningen betreft in onder meer [woonplaats] . Gesteld noch gebleken is dat deze berichtgeving onjuist of onvolledig was.
3.9.
Voorts heeft het Waterschap niet alleen (pers)berichten op de website geplaatst, maar heeft het de informatie over de aard en ernst van de situatie ook gedeeld met de Gemeente (zie het gedetailleerde logboek van het Waterschap, productie 2 bij de memorie van grieven). [appellant] heeft gesteld dat er het nodige schortte aan de communicatie tussen het Waterschap en de Gemeente. Daarbij heeft hij verwezen naar het evaluatierapport van de Gemeente (productie 12 bij de inleidende dagvaarding). Het hof volgt [appellant] niet in deze stelling. In het evaluatierapport is een aantal aandachts- en verbeterpunten opgenomen. Dit betekent nog niet dat de informatieverstrekking van het Waterschap aan de inwoners van de Gemeente, onder wie [appellant] , niet adequaat was. In het evaluatierapport is overigens ook vermeld dat de samenwerking tussen de Gemeente en het Waterschap ‘als zeer positief’ werd ervaren en dat er vanuit de Gemeente ‘continue contact [is] geweest met het Waterschap’.
3.10.
Voor zover [appellant] meent dat hij door het Waterschap persoonlijk had dienen te worden geïnformeerd over de prognoses omtrent het stijgen van de waterstand, deelt het hof die mening niet. Het feit dat het kasteel in een inundatiegebied is gelegen en een rijksmonument is, is daarvoor onvoldoende. De Gemeente heeft naderhand een actielijst voor het hoogwaterseizoen 2013-2014 opgesteld (productie 13 bij de inleidende dagvaarding). Daarin is als actiepunt opgenomen het informeren van [appellant] door de Gemeente. Dit maakt echter niet dat de Gemeente daartoe ook in 2011 gehouden was, en zeker het Waterschap niet.
3.11.
Vast staat dat er begin januari 2011 sprake was van een hoge waterstand in de Maas en de Roer door grote hoeveelheden smeltwater in Duitsland en België in combinatie met forse neerslag. Hierdoor is de Roer buiten zijn oevers getreden en zijn de percelen van [appellant] onder water komen te staan. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet stelt dat het Waterschap kon voorkomen dat de Roer buiten zijn oever zou treden. [appellant] is hiertegen opgekomen bij grief 4, die ziet op rov. 4.11. Hij heeft in dit verband gesteld dat het Waterschap tenminste de voornaamste waterschade in het kasteel en het koetshuis had kunnen voorkomen, namelijk door tijdig te waarschuwen en/of door tijdig maatregelen te (doen) treffen zoals het plaatsen van zandzakken. Voorts heeft volgens [appellant] bij grief 5 de rechtbank (in rov. 4.12) onterecht overwogen dat het niet duidelijk is wanneer het Waterschap tijdig zou hebben gewaarschuwd en welk effect dit zou hebben gehad op de overstroming en de daaruit voortvloeiende waterschade.
3.12.
Het hof overweegt dat [appellant] verschillende momenten heeft aangewezen waarop het Waterschap (en de Gemeente) hem had(den) moeten waarschuwen. Om te beginnen hadden zij dit volgens [appellant] moeten doen in de periode 7/9 januari 2011 (3.18 van de memorie van grieven). Ook heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het Waterschap (en de Gemeente) [appellant] vanaf 11 januari 2011 om 22:30 uur, het tijdstip dat de debieten bij meetpunt Stah weer opliepen, had(den) moeten waarschuwen voor het onder waterlopen van het Roerdal en de dreigende overstroming van zijn complex (3.27 van de memorie van grieven). De waarschuwing had tenminste moeten worden gegeven na ontvangst van de mail van de Duitse waterbeheerder op 13 januari 2011 om 04:55 uur (productie 6 bij de inleidende dagvaarding), aldus [appellant] (3.28 van de memorie van grieven).
3.13.
Allereerst merkt het hof op dat als [appellant] op 13 januari 2011 om 23:39 uur was gewaarschuwd, dit volgens de eigen stellingen van [appellant] tijdig was geweest om de schade te voorkomen (4.18 van de memorie van grieven). Nu een waarschuwing op 13 januari 2011 om 23:39 uur tijdig was geweest, heeft [appellant] geen belang bij beoordeling van zijn standpunt dat het Waterschap (en de Gemeente) hem ook eerder hadden moeten waarschuwen.
3.14.
Bovendien gaat [appellant] ervan uit dat aan de hand van de waterstanden op de meetpunten Jülich en Stah nauwkeurig kan worden voorspeld wat het debiet en de waterstand zullen worden van de Roer ter hoogte van [woonplaats] . Het Waterschap (en de Gemeente) hebben dit echter gemotiveerd betwist. Volgens hen kan er voor het verloop van de waterstand in de Roer slechts een inschatting worden gemaakt en was in de ochtend van 13 januari 2011 nog niet te voorspellen of de Roer ter hoogte van [woonplaats] buiten haar oevers zou gaan treden. Daartoe heeft het Waterschap, door [appellant] onbetwist, toegelicht dat er geen concreet voorspellingsmodel voor de Roer bestaat (anders dan voor de Maas), dat bij een afvoergrens van 80 m3 per seconde bij Stah weliswaar de eerste inundaties in het Roerdal ontstaan, maar dat dit slechts de laagstgelegen delen betreft die uit natuur- of landbouwgebied bestaan en dat tussen Jülich en Stah gebieden onder water gaan lopen waardoor de afvoerpiek afvlakt. Dat er een vuistregel bestaat dat bij een afvoer van 60 m3 per seconde bij Stah het Roerdal onder water loopt (3.12 van de memorie van grieven) doet aan het voorgaande onvoldoende af. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] – uitgaande van deze vuistregel – sinds de aankoop van zijn kasteel zo’n dertig keer onnodig had moeten worden gewaarschuwd en naderhand met de Gemeente heeft afgesproken dat hij niet bij een afvoer van 60 m3 per seconde, maar pas bij een afvoer van 90 m3 per seconde bij Stah wordt geïnformeerd.
3.15.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat het Waterschap, zoals het stelt, pas in de loop van 13 januari 2011 een verwachting kon geven met een indicatie dat de Roer hoogstwaarschijnlijk nog verder zou gaan stijgen met mogelijke overstromingen tot gevolg. Het Waterschap heeft vervolgens de Gemeente geïnformeerd dat er een acute dreiging was van wateroverlast. Dit is opgenomen in het logboek van het Waterschap met als onderwerp ‘Actie’ bij 13 januari 2011 om 16:45 uur (‘Roer gaat stijgen mogelijk tot afvoer afgelopen vrijdag of hoger’). Daarbij is ook vermeld dat dit voor Roerdalen mogelijk kan leiden tot bedreiging van woningen. Op de website heeft het Waterschap dit om 22:00 uur vermeld (rov. 3.8.) Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat en waarom de informatieverstrekking door het Waterschap onvoldoende adequaat is geweest. Zoals hiervoor is overwogen (rov. 3.10.), was het Waterschap niet gehouden om [appellant] persoonlijk te waarschuwen.
3.16.
Verder is van belang dat [appellant] , naar hij zelf stelt, in de late avond van 13 januari 2011 via de landelijke radio vernomen had dat er mogelijk huizen in [woonplaats] zouden onderlopen. Het Waterschap heeft terecht naar voren gebracht dat [appellant] in dezen ook een eigen verantwoordelijkheid had. Daarbij is in aanmerking genomen dat het kasteel is gelegen binnen een inundatiezone. [appellant] stelt dat hij in de betrokken periode overwegend aanwezig was tot 12 januari 2011 en dat hij op 13 januari 2011 naar [plaats] is gegaan. Ondanks zijn afwezigheid ter plaatse heeft de berichtgeving over de hoogwatersituatie hem bereikt. Hij had toen zelf maatregelen kunnen treffen ter bescherming van zijn eigendom, zoals de zandzakken laten bezorgen die de Gemeente op aanvraag beschikbaar had. Dit heeft hij niet gedaan, althans pas later (op 14 januari 2011 omstreeks 6:00/6:30 uur).
3.17.
Voorts heeft [appellant] niet althans onvoldoende betwist dat het Waterschap verscheidene maatregelen – naast informatieverstrekking – heeft getroffen om de wateroverlast zo veel mogelijk te voorkomen. Zo is op 7 januari 2011 de calamiteitenorganisatie van het Waterschap in werking gesteld. Ook heeft het Waterschap onder andere noodpompen ingezet, stuwen verlaagd en meldingen afgehandeld. [appellant] heeft niet aangevoerd dat het Waterschap daarbij niet adequaat zou hebben gehandeld. [appellant] heeft geen althans onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit het hof kan afleiden dat er in dit geval een verplichting voor het Waterschap bestond om al dan niet uit eigen beweging zandzakken te bezorgen bij het Kasteel. Daarbij is ook van belang dat de Gemeente zandzakken verstrekte. De verwijzing naar 2019 (5.13 van de memorie van grieven) kan [appellant] dan ook niet baten.
3.18.
Op grond van al het voorgaande komt het hof tot slotsom dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet de conclusie kan dragen dat het Waterschap in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht, zoals uitgewerkt in de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2015:2507, rov. 3.5.1 tot en met 3.5.3). Ook is niet gebleken van een inbreuk op artikel 8 EVRM en/of artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Van niet-naleving van de informatieplicht van artikel 7 van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 19 lid 2 van de Wet Milieubeheer is geen sprake, daargelaten de vraag of deze artikelen in dit geval van toepassing zijn. Voorts is niet gebleken dat het Waterschap heeft gehandeld in strijd met enige (andere) maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm. Gezien de inspanningen die het Waterschap heeft geleverd, is geen sprake van een zuiver nalaten door het Waterschap als door [appellant] bedoeld.
3.19.
De grieven 1 tot en met 5 falen derhalve. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
ten aanzien van de Gemeente
3.20.
Vervolgens zal het hof de grieven 6 tot en met 12 behandelen. Deze grieven strekken ertoe te betogen dat de Gemeente voor en tijdens de overstroming van 13 tot en met 15 januari 2011 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] . De stelplicht en bewijslast terzake rusten op [appellant] .
3.21.
De grieven 6, 7 en 8 gaan over de rechtsgronden die [appellant] aan dit betoog ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet al deze rechtsgronden behandeld. Blijkens de grieven 6 en 7 verzoekt [appellant] het hof om niet alleen het standpunt van [appellant] met betrekking tot het draaiboek en artikel 7 van de Wet veiligheidsregio’s in de beoordeling te betrekken (zie rov. 4.13 en rov. 4.15 van het vonnis waarvan beroep). Ten aanzien van artikel 7 van de Wet veiligheidsregio’s heeft hij voorts aangevoerd, bij grief 8, dat dit artikel in het leven is geroepen om individuen en hun eigendommen te beschermen (zie rov. 4.16 van het vonnis waarvan beroep).
3.22.
Het hof zal hierna alle door [appellant] aangevoerde rechtsgronden in de beoordeling betrekken, dus ook artikel 19 lid 2 van de Wet Milieubeheer, artikel 8 EVRM, artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM en het leerstuk ‘zuiver nalaten’. Dat wil zeggen dat in het navolgende onderzocht zal worden of op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd te handelen van een van deze bepalingen. Of de rechtbank dit niet heeft gedaan, behoeft daarom geen bespreking.
3.23.
Bij grief 9 stelt [appellant] dat de rechtbank heeft gesteld (in rov. 4.16) dat het draaiboek vóór 13 januari 2011 om 17:30 uur in werking is getreden, dit in weerwil van het feit dat in het situatierapport (productie 11 bij de inleidende dagvaarding) is vermeld: “Gemeentelijk draaiboek hoogwater Roer in werking om 17:30 uur”. Het hof overweegt dienaangaande dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat het draaiboek vóór 13 januari 2011 om 17:30 uur in werking is getreden; ook de Gemeente stelt dit, naar het hof begrijpt, niet (meer) gezien de reactie van de Gemeente op grief 9 in de memorie van antwoord. Wel is de rechtbank de Gemeente gevolgd in haar standpunt dat zij al vóór 13 januari 2011 maatregelen heeft genomen (wegen afgesloten, pompen geplaatst, zandzakken geleverd, persbericht verstuurd, informatie op de website geplaatst), dat zij op 13 januari 2011 de bewoners van het inundatiegebied informatiebrieven heeft gestuurd en dat de burgemeester de vanwege het hoge water niet meer bereikbare bewoners heeft gebeld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de Gemeente overwerkstaten in het geding gebracht (productie 14 bij de memorie van antwoord). [appellant] heeft niet althans onvoldoende betwist dat de Gemeente genoemde maatregelen heeft genomen, zodat dit het hof dit als vaststaand beschouwt.
3.24.
Bij het voorgaande moet bedacht worden dat het Waterschap de Gemeente in de loop van 13 januari 2013 heeft geïnformeerd dat er een acute dreiging was voor wateroverlast (zie hiervoor rov. 3.15). Daarna is het gemeentelijk actiecentrum voor een gecoördineerde aanpak van de gemeentelijke acties formeel in werking getreden en heeft de Gemeente groot alarm geslagen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de berichtgeving dat mogelijk woningen in [woonplaats] zouden overlopen [appellant] – ondanks het feit dat hij niet ter plaatse aanwezig was – wel bereikt. Hij vernam hierover naar eigen zeggen in de late avond van 13 januari 2011 via de landelijke radio. In het draaiboek (zie productie 10 bij de inleidende dagvaarding) is niet opgenomen dat [appellant] persoonlijk diende te worden benaderd.
3.25.
De Gemeente heeft bovendien, aanvullend op de acties die in het draaiboek zijn opgenomen, brieven opgesteld om de bewoners die woonachtig zijn in een inundatiegebied, onder wie [appellant] , te informeren/waarschuwen. Naar de Gemeente heeft gesteld, en [appellant] niet heeft betwist, zijn deze brieven persoonlijk bezorgd maar was het Kasteel niet meer te bereiken omdat de toegangsweg blank stond. Voorts heeft de Gemeente gesteld dat de burgemeester toen vanaf 20:30 uur [appellant] zowel op de vaste lijn als mobiel zonder succes meerdere malen heeft trachten te bereiken. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemeente het situatierapport ingebracht waarin op 13 januari 2011 om 20:30 uur staat vermeld dat de burgemeester inwoners belt die niet via de weg bereikbaar zijn geweest en informeert naar de behoefte om ondersteuning door de gemeente. Daar staat onder meer vermeld “
(vast en mobiel) [adres 1] [woonplaats] niet bereikbaar”. [appellant] heeft dit weliswaar betwist, stellende dat hij permanent bereikbaar was en geen gemiste oproepen heeft gehad, maar nagelaten dat te onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van de gespreksgeschiedenis van zijn mobiele telefoon. Daarmee staat naar het oordeel van het hof vast dat de gemeente [appellant] heeft gebeld om hem te waarschuwen om 20:30 uur. Verder staat vast dat met een waarschuwing vóór 23:39 uur de schade zou zijn voorkomen (rov. 3.13.). Bij deze stand van zaken kan het hof niet vaststellen dat de schade van [appellant] is ontstaan wegens onvoldoende actie en/of inspanning van de Gemeente om [appellant] te waarschuwen.
3.26.
Het vorenstaande zou anders zijn als de Gemeente [appellant] onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd, zoals [appellant] ook heeft aangevoerd. Het hof verwijst naar de grieven 9 en 10 gericht tegen rov. 4.16 en 4.17 van het vonnis waarvan beroep. Daarbij beroept [appellant] zich op twee telefoongesprekken die hij met de Gemeente zou hebben gevoerd. Het hof oordeelt hierover als volgt.
3.27.
Vast staat dat [appellant] op 13 januari 2011 omstreeks 23:45 uur telefonisch contact gehad heeft met de heer [afdelingsmanager Beleid en Regie] , afdelingsmanager Beleid en Regie/Openbare Werken bij de Gemeente. Volgens de weergave van [appellant] van de inhoud van dit gesprek heeft [appellant] [afdelingsmanager Beleid en Regie] gevraagd naar de waterstand en de risico’s voor het Kasteel, heeft [afdelingsmanager Beleid en Regie] geantwoord informatie te hebben ingewonnen en dat er geen bijzonderheden te melden zijn en [appellant] aangeraden zijn buren te bellen. [appellant] verwijst in dit verband naar het door zijn partner opgestelde verslag van zijn telefoongesprekken dat door hem als productie 25 (het gesprek met [afdelingsmanager Beleid en Regie] is daarin vermeld op bladzijde 5, om 23:39) in eerste aanleg is overgelegd. [appellant] stelt dat [afdelingsmanager Beleid en Regie] hem niet heeft gewezen op de naderende overstroming.
3.28.
Volgens de lezing van de Gemeente heeft [afdelingsmanager Beleid en Regie] [appellant] in het telefoongesprek geïnformeerd over en gewaarschuwd voor de te verwachten extreme hoge waterstand en mogelijke wateroverlast, in lijn met de vorenbedoelde informatiebrieven en de gesprekken van de burgemeester met bewoners die wel eerder op de avond telefonisch konden worden bereikt. Inderdaad is het juist dat [afdelingsmanager Beleid en Regie] , die zich tijdens het telefoongesprek op het gemeentehuis te Sint Odiliënberg bevond, niet exact zicht had op de situatie rondom het kasteel. [afdelingsmanager Beleid en Regie] heeft echter wel aangeven dat tijdens het bezorgen van de waarschuwingsbrieven het kasteel per auto onbereikbaar was omdat de toegangsweg blank stond; dat was ook de reden waarom [appellant] telefonisch werd benaderd. [afdelingsmanager Beleid en Regie] heeft ook gepeild of [appellant] behoefte had aan ondersteuning door de Gemeente. De Gemeente verwijst op haar beurt naar hetgeen is opgenomen over het telefoongesprek in het situatierapport.
3.29.
Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de Gemeente [appellant] in het telefoongesprek onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd. Daarbij is van belang dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden in de context dat [appellant] reeds op de hoogte was van de mogelijkheid van overstromingen van woningen in [woonplaats] . Dit terwijl het kasteel is gelegen in een inundatiegebied. Ook als [afdelingsmanager Beleid en Regie] niet met zoveel woorden heeft gewaarschuwd, begreep [appellant] althans had hij redelijkerwijze moeten begrijpen dat de overstromingen ook het Kasteel konden bereiken. [appellant] heeft niet althans onvoldoende betwist dat [afdelingsmanager Beleid en Regie] heeft gezegd dat de toegangsweg naar het kasteel blank stond. De stelling van de Gemeente dat [afdelingsmanager Beleid en Regie] heeft gepeild of [appellant] behoefte had aan ondersteuning door de Gemeente vindt steun in het situatierapport van de Gemeente. Daarin staat vermeld: “
23.45 [appellant] [woonplaats] neemt contact met de gemeente op na berichten op de radio. Hij regelt zelf de situatie ter plekke”. Voorts had [afdelingsmanager Beleid en Regie] kennelijk geen actuele informatie over de specifieke situatie bij het Kasteel, buiten het feit dat de toegangsweg blank stond. Zijn advies aan [appellant] om zijn de buren te bellen is dan ook goed navolgbaar. Volgens het gespreksverslag van de partner van [appellant] , heeft [afdelingsmanager Beleid en Regie] hem zelfs het telefoonnummer van die buren gegeven. Dat [appellant] – terecht – niet gerustgesteld was door het gesprek met [afdelingsmanager Beleid en Regie] blijkt uit het feit dat hij de buren inderdaad heeft gebeld. Naar het oordeel van het hof was er op basis van de informatie die [appellant] had na het gesprek met [afdelingsmanager Beleid en Regie] voldoende aanleiding voor hem om terug te keren naar het Kasteel om zijn eigendommen te beschermen, hetgeen hij echter niet heeft gedaan. [appellant] had een eigen verantwoordelijkheid om zich verder van de situatie te vergewissen (zie rov. 3.16).
3.30.
Volgens [appellant] zou er nog een tweede gesprek met de Gemeente zijn geweest. Hij heeft gesteld dat hij na middernacht is gebeld vanuit de Gemeente met de mededeling dat het water niet verder zou stijgen dan op 9 januari 2011, het niet nodig was om terug te keren naar zijn huis in [woonplaats] en hij op de hoogte zou worden gehouden omtrent ontwikkelingen van de waterstand en calamiteiten. Hij heeft daarbij verwezen naar het door zijn partner opgestelde verslag op bladzijde 6, om 00.07 uur. De rechtbank is aan dit gesprek voorbij gegaan bij gebrek aan nadere onderbouwing. In hoger beroep heeft [appellant] die nadere onderbouwing ook niet gegeven. Zo heeft hij de gespreksgeschiedenis van zijn mobiele telefoon op basis waarvan zijn partner volgens hem het verslag heeft opgemaakt niet in het geding gebracht. Voor zover [appellant] zijn beroep op dit gesprek in hoger beroep heeft gehandhaafd (vgl. 5.20 van de memorie van grieven), overweegt het hof het volgende. De Gemeente heeft betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en heeft dat onderbouwd door overlegging van het situatierapport waarin wel het gesprek van omstreeks 23:45 uur is geregistreerd, maar niet een tweede gesprek op of rond 00:07 uur. [appellant] heeft gesteld dat hij vanaf een gemeentelijk nummer is gebeld, maar hij heeft niet aangegeven met wie hij heeft gesproken. Hierdoor is zijn stelling moeilijk concreter te betwisten door de Gemeente. Het ligt ook niet in de rede dat de Gemeente informatie met de door [appellant] gestelde inhoud en strekking heeft verschaft, in afwijking van alle inspanningen die de Gemeente heeft geleverd om burgers op de hoogte te brengen van de aard en ernst van de situatie. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat het onderhavige gesprek heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft hij niet een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Aan bewijslevering komt het hof derhalve niet toe.
3.31.
Ten slotte zal het hof grief 11 en 12, die betrekking hebben op respectievelijk rov. 4.18 en 4.19 van het vonnis waarvan beroep, behandelen. Deze overwegingen betreffen het ontbreken van een causaal verband tussen door [appellant] gestelde onrechtmatige gedragingen van de Gemeente en zijn schade. [appellant] stelt dat indien hij was gewaarschuwd, hij zandzakken had kunnen plaatsen waarmee de schade zou zijn voorkomen. Hij verwijst hiervoor naar zijn toelichting bij grief 5. Verder stelt hij dat nadat hij gevraagd had om de zandzakken op 14 januari 2011, deze sneller gebracht en geplaatst hadden kunnen worden. Hij klaagt ook dat de gemeenteambtenaren die de zandzakken hebben gebracht, niet bereid waren te helpen met het plaatsen van de zandzakken.
3.32.
Het hof heeft vastgesteld dat de Gemeente om 20:30 uur voldoende actie en/of inspanning heeft verricht om [appellant] te informeren/waarschuwen (rov. 3.25.), dat de informatie waarover [appellant] om 23:39 beschikte voldoende aanleiding vormde voor [appellant] om terug te keren naar het Kasteel om zijn eigendommen te beschermen (rov. 3.29) en dat de schade in dat geval zou zijn voorkomen (rov. 3.13.). Daarmee staat vast dat de gemeente [appellant] dermate tijdig heeft getracht te waarschuwen en vervolgens ook heeft gewaarschuwd, dat op verzoek van [appellant] nog tijdig zandzakken hadden kunnen worden geleverd en geplaatst waarmee de schade had kunnen worden voorkomen. Van onrechtmatig handelen door de gemeente waardoor de schade is ontstaan is dus geen sprake. Nu [appellant] verwijst naar zijn toelichting bij grief 5, verwijst het hof naar de overwegingen hiervoor in rov. 3.12 tot en met 3.17.
3.33.
Voor zover [appellant] stelt dat de Gemeente verplicht was uit eigen beweging zandzakken te plaatsen, heeft hij dit onvoldoende concreet onderbouwd. Zoals gezegd, blijkt uit het draaiboek dat de zandzakken voor [appellant] op aanvraag beschikbaar waren. Toen hij op 14 januari 2011 om zandzakken vroeg, zijn die ook geleverd. Voorts waren de gemeenteambtenaren die de zandzakken hebben gebracht niet gehouden om [appellant] te helpen bij het plaatsen daarvan. Daarbij weegt mee dat de Gemeente onbetwist heeft gesteld dat door de vele verzoeken en de wens van de Gemeente om op zoveel mogelijk plaatsen zandzakken te leveren, de Gemeente onvoldoende capaciteit had om te helpen bij het plaatsen ervan. Zijn stelling dat de zandzakken sneller hadden kunnen worden geleverd dan de Gemeente heeft gedaan, heeft [appellant] tot slot ook onvoldoende concreet onderbouwd.
3.34.
Het hof komt tot de conclusie dat het betoog van [appellant] dat de Gemeente onrechtmatig voor en tijdens de overstroming van 13 tot en met 15 januari 2011 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] als gevolg waarvan zijn schade is ontstaan, faalt. Geen van de door [appellant] aangevoerde rechtsgronden (zie hiervoor rov. 3.21 en 3.22) is daarvoor toereikend gezien hetgeen hiervoor is overwogen over het feitencomplex dat [appellant] aan dit betoog ten grondslag heeft gelegd.
3.35.
Gelet op al het vorenoverwogene zijn de grieven 6 tot en met 12 tevergeefs voorgesteld. Bewijslevering is niet aan de orde.
3.36.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Gemeente en het Waterschap op € 5.270,- aan griffierecht en op € 4.741,50 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, A.L. Bervoets en H.M.M. Steenberghe en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 mei 2020.
griffier rolraadsheer