ECLI:NL:GHSHE:2020:1775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
200.272.063_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling binnen ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2009, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en de wijziging van de zorgregeling af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de kinderen en de moeder beperkt zou worden tot begeleid contact van enkele uren om de veertien dagen, vanwege de strijd die de moeder voerde tegen jeugdzorg en het (rechts)systeem, wat een zware last op het gezin legde.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen bij de vader wonen en dat de omgang met de moeder onder toezicht van de GI plaatsvindt. De kinderen hebben aangegeven meer contact met hun moeder te willen, maar het hof oordeelt dat de huidige regeling noodzakelijk is om de kinderen te beschermen tegen de conflicten tussen de ouders. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de kennisname van bepaalde stukken, maar dit bezwaar werd verworpen. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, wat leidde tot de conclusie dat er behoefte is aan een duidelijke en gezamenlijke aanpak van de ouders.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt dat de ouders samen moeten werken aan een oplossing die in het belang van de kinderen is. De GI zal de ouders begeleiden in dit proces, met als doel de omgangsregeling te evalueren en aan te passen aan de wensen van de kinderen, mits dit veilig en verantwoord kan gebeuren. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de belangen van de kinderen, waarbij de noodzaak van rust en duidelijkheid in de opvoeding centraal staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juni 2020
Zaaknummer: 200.272.063/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/351953 / JE RK 19-1639
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
tegen
de stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie 1] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie 2] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 10 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 7 januari 2020, met producties, ingekomen bij het hof op 8 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de GI tot wijziging van de bij beschikking van 18 oktober 2017 vastgestelde zorgregeling, af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 26 november 2019, ingekomen bij het hof op 5 februari 2020;
- de brief van de advocaat van de moeder van 6 februari 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op 7 februari 2020;
- het V6-formulier van 11 maart 2020 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 26 mei 2020 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16, lid 2 Rechtsvordering verwezen naar de enkelvoudige kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, advocaat, waarnemend;
  • de vader, bijgestaan door mr. P. Boonen, advocaat, waarnemend;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden per telefoon gehoord. De raadsheer heeft allereerst kort met beide kinderen gelijktijdig gesproken en aansluitend allereerst met [minderjarige 1] alleen en vervolgens met [minderjarige 2] alleen. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor, met goedvinden van de kinderen, uitgebreid weergegeven.
2.4.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen kennisname van de stukken die door de advocaat van de vader bij V6-formulier van 26 mei 2020 zijn ingediend, nu hij deze niet goed meer met zijn cliënte heeft kunnen bespreken. Het hof heeft dit bezwaar verworpen, nu het merendeel van de stukken van de moeder afkomstig waren en de overige stukken voor beide ouders ook reeds bekende stukken betroffen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de vader.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 augustus 2014. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 juni 2020.
3.5.
Bij beschikking van 18 oktober 2017 heeft de rechtbank de beschikking van 6 april 2017 gewijzigd en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] als volgt vastgesteld:
- de omgang blijft om de veertien dagen;
- de moeder haalt de kinderen op vrijdagmiddag uit school (dat is nu 12:30 uur, maar wordt mogelijk later) en neemt de kinderen mee naar [woonplaats van de moeder] . De moeder zorgt ervoor dat de meisjes onderweg wat te eten en te drinken hebben;
- de omgang in [woonplaats van de moeder] wordt begeleid van 14:00 uur (als ze om 12:30 uur uit school zijn) of 16:00 uur (als ze om 14:30 uur uit school zijn) tot 17:00 uur bij de moeder thuis. De meisjes eten bij de moeder;
- de moeder zorgt ervoor dat de meisjes om 19:15 uur (of 10:15 uur als de meisjes tot 14:30 uur school hebben) bij parkeerplaats [parkeerplaats] zijn, waar de vader ze ophaalt.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2017 gewijzigd, en een nieuwe verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld betreffende het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , inhoudende dat:
- [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de moeder om de 14 dagen 3 uur contact hebben in de regio [regio] ;
- het contact wordt volledig begeleid door een jeugdhulpaanbieder in de regio [regio] ;
- de dag waarop contact plaatsvindt wordt in overleg tussen betrokkenen (vader-moeder-jeugdhulpaanbieder-Jeugdbescherming Brabant) bepaald, waarbij er zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de schooltijden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De kinderen zijn van mening dat zij meer contact met de moeder moeten kunnen onderhouden, dan thans het geval is. Na Corona willen zij weer gewoon op de vrijdagen naar de moeder, met of zonder begeleiding. Vandaaruit zien beide kinderen een weekend regeling ontstaan van vrijdag na school tot zondag avond. Dat zij bij de vader wonen accepteren zij als een prima uitgangspunt. Als de ouders dicht bij elkaar zouden wonen, zien zij een week op week af regeling zitten. In deze Corona tijd kan er wellicht wat meer “gefacetimed” worden. Zo heeft de moeder de kinderen rondgeleid in haar nieuwe woning in [nieuwe woonplaats van de moeder] .
3.9.
De moeder voert, in de kern samengevat, aan dat zij, anders dan de GI stelt, de kinderen niet belast met zaken die schadelijk zijn voor de kinderen. De strijd die de moeder met andere ouders voert tegen jeugdzorg en het systeem in het algemeen staat los van de wijze waarop zij invulling geeft aan haar ouderschap voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder wil terug naar de regeling zoals die voorheen gold en vervolgens ook zo snel mogelijk naar een gewone weekeinde – en vakantieregeling. Zij heeft de mening van beide kinderen nu gehoord: die willen dat ook. Daar dient nu naar toe gewerkt te worden.
3.10.
De GI wijst op de complexe en langdurige voorgeschiedenis. Het lukte de moeder tot heden niet de kinderen buiten de strijd die zij voert te houden. De stichting heeft nu, zo
snel als dat in verband met de Corona maatregelen mogelijk is, ingezet op hulp en begeleiding door Impregno. Impregno zal het contact tussen de moeder en de kinderen gaan
begeleiden conform de beslissing van de rechtbank. Na enige begeleidingsmomenten, die steeds ten kantore van Impregno zullen plaats vinden, zal er een evaluatie met de ouders en de GI plaatsvinden. Die evaluatie zal leiden tot vervolgstappen in het contact tussen de moeder en de kinderen.
3.11.
De vader sluit aan bij de visie van de GI. Het zou voor de kinderen en de ouders goed zijn als er rust kwam en de contacten tussen de moeder en de kinderen kunnen worden uitgebouwd. Daartoe is echter wel nodig dat de moeder de adviezen van de GI ter harte neemt. Het is onverantwoord als de moeder erin blijft volharden voor de kinderen en de vader uiterst schadelijke berichten op internet te plaatsen. Daar gaat een directe bedreiging voor de kinderen van uit, ook gericht op hun welzijn bij de vader. Als dat stopt, ontstaat er ruimte.
3.12.
De raad heeft er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat het lastig is om de mening van de kinderen, zo als zij die voorafgaande aan de zitting hebben gegeven, te duiden. Het jarenlange verloop van problematische ontwikkelingen in deze zaak heeft zijn weerslag op de kinderen, ook al is die niet direct zichtbaar in hetgeen zij thans uitdragen.
De raad ondersteunt het beleid van de stichting met betrekking tot de inzet van Impregno.
De raad tekent daarbij aan dat niet vergeten mag worden de ouders daarin een nadrukkelijke plek te geven: het wordt tijd dat de ouders aan de kinderen gaan uitstralen dat zij het kader waarin de vader en de moeder een plaats krijgen in het ouderschap gemeenschappelijk gaan ondersteunen, zodat de kinderen weten waar zij aan toe zijn.
3.13.
Het hof overweegt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.13.2.
De kinderrechter acht het in het belang van de kinderen om de contactregeling overeenkomstig het verzoek van de GI te wijzigen, omdat de kinderen nog steeds te veel belast worden door de uitspraken van de moeder die haaks staan op de uitspraken van de vader en daardoor het loyaliteitsconflict van de kinderen doet toenemen. Begeleiding van die contacten blijft dus voorlopig nodig, aldus de kinderrechter.
3.13.3.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder stelt een strijd te voeren met en ten behoeve van andere ouders die klem zijn geraakt door het beleid van jeugdzorg en het (rechts)systeem in het algemeen. Het hof stelt vast dat de moeder – ook al is dat onbedoeld – haar gezinssysteem in die strijd betrekt en daar een, ook voor de toekomst, zware last op legt, die vergaande gevolgen voor de kinderen en de ouders kan hebben. De strijd wordt op social media gevoerd en ook zaken die de kinderen en de ouders persoonlijk raken worden publiekelijk gedeeld. De moeder stelt dat zij in haar persoonlijke contact met de kinderen zich verre houdt van die strijd en de kinderen er niet mee belast. De moeder onderkent daarbij echter niet dat zij voorvallen op het persoonlijke vlak op social media aanhaalt.
Daarmee belast zij de kinderen, zichzelf en de vader, hoe zeer zij er oprecht van uitgaat dat dat niet het geval is.
3.13.4.
De moeder en de vader dienen in het, wat het hof betreft, noodzakelijke traject bij Impregno, beiden in te stemmen met en aan te sluiten bij de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot eenstemmige duidelijkheid over de te behalen doelen: rust in het ouderschap en een weekend- en vakantieregeling voor de moeder en de kinderen. De kinderen zijn er aan toe dat de ouders die boodschap als een eenheid gaan uitdragen. De weg daarnaar toe vraagt van de ouders en ook van de kinderen nog even geduld en zelfbeheersing. Het hof acht het noodzakelijk dat de thans geldende regeling daarbij het startpunt vormt, echter met de opdracht aan de GI om de ouders daarbij beiden, meer dan thans zichtbaar is, te betrekken en om zo spoedig als dat kan evaluatie(s) te doen plaatsvinden, teneinde aan de kindverlangens tegemoet te komen.
3.13.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Met de kinderen en, tijdens de mondelinge behandeling met de vader, is afgesproken dat hij de kinderen zal vertellen wat het hof heeft beslist. Voor de kinderen is hetgeen onder 3.13.4. is overwogen in het bijzonder van belang om terug te horen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost Brabant van 10 december 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven en is op 11 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier