In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2018, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De ouders, aangeduid als de moeder en de vader, hebben verzocht om de ondertoezichtstelling van hun kind, die door de rechtbank was opgelegd, te vernietigen. De ondertoezichtstelling was ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 23 december 2019. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat zij de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet in hun opvoeding en de situatie thuis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2020, die via Skype plaatsvond, zijn de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI heeft aangegeven dat, hoewel er vooruitgang is, de ouders nog niet in staat zijn om de benodigde hulpverlening zelfstandig te organiseren. De Raad heeft eveneens twijfels geuit over het vermogen van de ouders om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen zonder verdere ondersteuning.
Het hof heeft overwogen dat de ouders in de afgelopen periode positieve ontwikkelingen hebben doorgemaakt en dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging niet langer aanwezig lijkt te zijn. Het hof heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 1 september 2020, om de ouders de gelegenheid te geven de benodigde hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de periode na 1 september 2020, en het hof heeft het verzoek van de Raad tot voortzetting van de ondertoezichtstelling voor die periode afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.