ECLI:NL:GHSHE:2020:1776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
200.273.120_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2018, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De ouders, aangeduid als de moeder en de vader, hebben verzocht om de ondertoezichtstelling van hun kind, die door de rechtbank was opgelegd, te vernietigen. De ondertoezichtstelling was ingesteld vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 23 december 2019. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat zij de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet in hun opvoeding en de situatie thuis.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2020, die via Skype plaatsvond, zijn de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI heeft aangegeven dat, hoewel er vooruitgang is, de ouders nog niet in staat zijn om de benodigde hulpverlening zelfstandig te organiseren. De Raad heeft eveneens twijfels geuit over het vermogen van de ouders om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen zonder verdere ondersteuning.

Het hof heeft overwogen dat de ouders in de afgelopen periode positieve ontwikkelingen hebben doorgemaakt en dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging niet langer aanwezig lijkt te zijn. Het hof heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 1 september 2020, om de ouders de gelegenheid te geven de benodigde hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de periode na 1 september 2020, en het hof heeft het verzoek van de Raad tot voortzetting van de ondertoezichtstelling voor die periode afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 juni 2020
Zaaknummer : 200.273.120/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/271888 / JE RK 19-2857
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
hierna te noemen: de moeder,
en
[appellant],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 24 januari 2020, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek ondertoezichtstelling af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de ouders, van 3 februari 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
  • de brief van de GI van 27 februari 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op 27 februari 2020;
  • het V8-formulier van de advocaat van de ouders, met bijlage, ingekomen bij het hof op 10 maart 2020.
  • de brief van de advocaat van de ouders van 2 juni 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de enkelvoudige kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020 via Skype for Business. Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de ouders.
3.2.1.
Tot dit gezinssysteem behoren eveneens [zoon uit een eerdere relatie van de moeder] en [dochter 2 uit een eerdere relatie van de moeder] , geboren uit een eerdere relatie van de moeder. [zoon uit een eerdere relatie van de moeder] en [dochter 2 uit een eerdere relatie van de moeder] wonen bij hun vader en hebben een contactregeling met de moeder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 23 december 2019 tot 23 december 2020.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De ouders voeren – kort samengevat – het volgende aan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Ze gaat sinds kort naar de peuterspeelzaal. De relatie tussen de ouders is verbeterd, het huis is op orde, en de ouders volgen de tips vanuit Radar en de GI goed op.
3.5.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Hoewel de ouders stapjes vooruit hebben gezet beklijven de door de hulpverlening gegeven tips en adviezen onvoldoende om tot blijvende verbetering te komen. Radar heeft aangegeven hierin vast te lopen. De GI wil daarom dat door de stichting MEE middels een onderzoek op basis van integrale vroeghulp onderzocht wordt welke hulpverlening verder nodig is. De GI verwacht niet dat ouders dit in het vrijwillig kader kunnen oppakken.
3.6.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. Vanwege de persoonlijke problematiek van de ouders hebben de ouders een beperkt probleeminzicht. De raad verwacht daarom niet dat de ouders in het vrijwillig kader de benodigde hulpverlening kunnen inschakelen. De ondertoezichtstelling moet daarom voortgezet worden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de GI aangegeven dat zij de ouders voorgesteld heeft mee te werken aan een integraal vroeghulp traject, een onderzoek, uit te voeren door Stichting MEE, om op die wijze te onderzoeken welke verdere hulpverlening binnen het gezin nodig is. Dit door de GI voorgenomen onderzoek is door de GI niet eerder in de stukken benoemd, en ook de advocaat van de ouders was hiervan niet op de hoogte. De noodzaak van een dergelijk onderzoek is door de GI tijdens de mondelinge behandeling niet duidelijk onderbouwd. Dit geldt ook voor het argument van de GI dat Radar op dit moment vast zou lopen in de huidige situatie, nu ook dit niet blijkt uit de overgelegde stukken. Een en ander valt moeilijk te rijmen met de situatie waarin in zekere mate onbetwist vast is komen te staan dat de ouders leerbaar zijn gebleken en de afgelopen periode een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de voorbeelden die de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft genoemd over hoe de ouders met [minderjarige] omgaan als zij krijst. Ook uit de reactie van de ouders hierop blijkt dat de ouders de tips die zij krijgen ter harte nemen en daarmee aan de slag zijn gegaan. Bovendien ontwikkelt [minderjarige] zich goed, en gaat zij sinds kort naar de peuterspeelzaal. Ook is gebleken dat de vader zich betrokken opstelt in de opvoeding van [minderjarige] . Door zijn vijf daagse werkweek ligt het accent van zijn betrokkenheid in het weekeinde. Van de ernstige ontwikkelingsbedreiging, beschreven in het rapport van de raad, die in oorsprong aanwezig was, is op dit moment geen sprake meer. Aan de te behalen doelen wordt serieus gewerkt en deze zijn voor een belangrijk deel ook behaald. Vast staat daarbij ook dat de ouders meerdere keren per week hulp in huis krijgen waarvan zij lijken te profiteren.
Het hof verwacht dat, indien de hulpverlening op dit moment stopgezet zou worden, het voor de ouders naar alle waarschijnlijkheid moeilijk zal zijn het opvoedklimaat voor [minderjarige] op niveau te houden. Het hof zal daarom de GI en de ouders de komende periode in staat stellen om de benodigde hulpverlening, die voor de komende jaren nodig zal blijven, zodanig in gang te zetten, dat aannemelijk te achten is dat dit op vrijwillige basis door ouders kan worden voortgezet en onderhouden. De vraag of de ouders de positieve ontwikkelingen kunnen voortzetten in het vrijwillig kader lijkt vooralsnog positief te kunnen worden beantwoord. Het is hierbij van belang dat de komende periode duidelijke afspraken gemaakt worden over duurzame hulpverlening die in de thuissituatie bij de ouders kan worden gewaarborgd. Om deze afstemming op een verantwoorde wijze te laten verlopen zal het hof de ondertoezichtstelling daarom laten voortduren tot 1 september 2020.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking vernietigd zal worden, voor zover het betreft de duur van de ondertoezichtstelling vanaf 1 september 2020. Het inleidende verzoek van de raad zal worden afgewezen voor zover betrekking hebbende op de periode vanaf 1 september 2020. Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 23 december 2019 tot 1 september 2020;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2019, doch uitsluitend voor zover btrekking hebbende op de periode van ondertoezichtstelling vanaf 1 september 2020;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , voor zover dit betreft de periode vanaf 1 september 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van deze procedure, in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven en is op 11 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.