ECLI:NL:GHSHE:2020:1873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
200.261.917_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en wijziging geslachtsnaam van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, verzoekt om een omgangsregeling met zijn zoon en om het gezag over de minderjarige samen met de moeder. De moeder en haar partner, [Partner moeder], verzetten zich hiertegen en verzoeken de bestreden beschikking te bevestigen. De minderjarige, geboren in 2013, woont bij de moeder en [Partner moeder], die de minderjarige heeft erkend. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader afgewezen en de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige gelast naar de naam van [Partner moeder]. Het hof heeft de zaak behandeld via een mondelinge zitting en heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft besloten de verdere behandeling aan te houden tot 16 december 2020, in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 juni 2020
Zaaknummer: 200.261.917/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/306808 / FA RK 16-1810
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
en
[Partner moeder] ,
verweerder,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [Partner moeder] .
advocaat: mr. E.L. Garnett
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 2 juli 2019, met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2019, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- een omgangsregeling (met passende opbouw) wordt vastgesteld tussen de man en [minderjarige] en te bepalen dat de vrouw haar medewerking hieraan dient te verlenen;
- het verzoek van de vrouw en [Partner moeder] om gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te worden belast af te wijzen;
- het verzoek van de vrouw dat de achternaam van [minderjarige] ‘ [naam partner moeder] ’ zal zijn af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 12 augustus 2019, ingekomen bij het hof op 13 augustus 2019, hebben de moeder en [Partner moeder] verzocht voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het hoger beroepschrift af te wijzen en de bestreden beschikking te bevestigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 24 mei 2018, ingekomen bij het hof op 2 oktober 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 28 februari 2019, ingekomen bij het hof op 24 juli 2019;
- het V6-formulier van de advocaat van verweerders van 19 maart 2020, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 20 maart 2020;
- het V6-formulier van de advocaat van verweerders, van 10 april 2020, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de enkelvoudige kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2020 via Skype for Business. Tijdens de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder en [Partner moeder] , bijgestaan door hun advocaat;
  • mevrouw S. Huiberts (tolknummer 3096) als tolk in de Engelse taal voor de moeder;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder en [Partner moeder] . [Partner moeder] heeft [minderjarige] op 29 september 2015 erkend.
3.3.
Het hof heeft bij beschikking van 15 november 2018 de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2017 bekrachtigd voor wat betreft de vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [Partner moeder] , en daarbij aan de vader toestemming verleend tot
erkenning van [minderjarige] . [minderjarige] is daarna door de vader erkend.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten en een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [minderjarige] , afgewezen. De rechtbank heeft voorts [Partner moeder]
samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige] . Tevens heeft de rechtbank de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] gelast, in die zin dat de geslachtsnaam van [minderjarige] [naam partner moeder] zal zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft ten tijde van deze beslissing niet kunnen vast stellen dat de uitspraak van de rechtbank in de registers van de burgerlijke stand is verwerkt.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader wil de kans krijgen zijn zoon te leren kennen. Ook [minderjarige] heeft het recht om te weten wie zijn biologische vader is. De vader vreest ervoor dat indien er nu geen omgangsregeling tot stand komt, dit in de toekomst ook niet meer zal lukken. De vader betwist de aantijgingen van de moeder en betreurt het dat de moeder de vader in een kwaad daglicht zet. Het is van belang dat er wordt toegewerkt naar een manier waarop contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk wordt. De moeder is het in dat verband aan [minderjarige] verplicht te werken aan haar psychische gesteldheid en hulp te ontvangen voor het accepteren van het vaderschap. De vader wil benadrukken enkel een aanvullende rol te willen spelen. Doordat [Partner moeder] het gezag heeft gekregen over [minderjarige] en de achternaam van [minderjarige] is gewijzigd voelt de vader zich buitengesloten uit het leven van [minderjarige] . Hij zou die positie ook willen vervullen, maar voorop staat dat hij omgang wil.
3.6.
De moeder en [Partner moeder] voeren - kort samengevat - het volgende aan. De wens van de vader actief deel te willen uitmaken van het leven van [minderjarige] ervaart de moeder als zeer bedreigend. Dit verergert haar psychische problematiek. Zij is zeer beperkt belastbaar. Zorgelijk is dat de vader de moeder de afgelopen periode meerdere keren heeft opgezocht. Hierdoor krijgt de moeder niet de rust die zij nodig heeft om haar trauma’s te verwerken. De moeder is niet in staat om samen met de vader het gezag uit te oefenen, vanwege haar angsten. De wijziging van de achternaam van [minderjarige] naar [naam partner moeder] is van groot belang omdat dit zorgt voor eenheid in het gezin.
3.7.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan. Van belang is dat [minderjarige] niet meer angstig is voor zijn vader en er wordt toegewerkt naar een onbelast contact tussen [minderjarige] en de vader. De raad adviseert een onderzoek te gelasten ten aanzien van de omgang en de kwestie met betrekking tot het gezag en de naamswijziging daar niet in mee te nemen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat het de vader er met name aan gelegen is omgang te krijgen met [minderjarige] . Het hof verwijst ten aanzien van de omgang naar het besluit van Veilig Thuis van 16 december 2019. Hierin staat beschreven:
‘’de RVDK kan mogelijk aansluiten bij het door [de man] aangevraagde Hoger Beroep maar weet de zittingsdatum niet. RVDK zal een aantekening maken in het dossier zodat de
zittingsvertegenwoordiger in de zitting kan aandringen op een scheiding en omgangsonderzoek. Daarnaast is aan [de man] uitgelegd dat het van belang is dat er verder onderzoek komt en hij kan (of zijn advocaat) aan de rechtbank vragen om RVDK in te schakelen danwel zelf de zittingsdatum doorgeven aan de RVDK. Aan [de man] is verzocht tot die tijd het gezin niet meer op te zoeken. VT kan niet aansluiten bij een overleg met [instantie] daar VT geen uitspraken kan doen of het wel/niet goed is dat [de man]
een rol krijgt in het leven van [minderjarige] . Hier is verder onderzoek in nodig.’’
3.8.2.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling partijen bevraagd of er na het besluit van Veilig Thuis van 16 december 2019 nog incidenten hebben plaatsgevonden. Gebleken is dat er wellicht nog een incidentele ontmoeting is geweest tussen de vader en de moeder en [Partner moeder] , daarover kon eigenlijk niet veel duidelijkheid worden verkregen. Er zijn in ieder geval geen incidenten meer geweest die wat het hof betreft een beletsel vormen een raadsonderzoek te gelasten naar de mogelijkheden om de vader een plek in het leven van [minderjarige] te geven. Het hof hecht eraan dat dit onderzoek gaat plaatsvinden en legt de volgende vragen voor aan de raad:
  • Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor contact c.q. omgang tussen de vader en [minderjarige] ?
  • Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor contact c.q. omgang weg te nemen?
  • Zijn er belemmeringen bij de moeder die een contactherstel tussen de vader en [minderjarige] in de weg staan, en zo ja welke?
  • Is het voor het contactherstel noodzakelijk dat er professionele begeleiding wordt ingezet en zo ja, voor wie en aan welke hulpverlening/begeleiding kan worden gedacht?
  • Als er mogelijkheden zijn, in welke vorm en frequentie is contact c.q. omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
3.8.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder, als [Partner moeder] en de vader aangegeven loyaal hun medewerking te zullen verlenen aan een eventueel door het hof te gelasten raadsonderzoek. Bovendien heeft de vader de toezegging gedaan dat hij geen actieve pogingen zal ondernemen om met de moeder en/of [Partner moeder] en/of [minderjarige] in contact te komen. Ook heeft de vader toegezegd over de huidige situatie geen berichten te zullen posten op social media.
3.8.4.
Het hof ziet op dit moment geen aanleiding reeds nu op de verzoeken van de vader ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de wijziging van de geslachtsnaam een definitieve
beslissing te nemen. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] daarover pas een definitieve beslissing te nemen zodra duidelijk is geworden of de betrokkenen rond [minderjarige] in staat zijn hun verantwoordelijkheid te nemen zo als de wet die beschrijft:
het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen, artikel 247 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Deze plicht rust op de moeder en [Partner moeder] , nu zij op dit moment met het gezag zijn belast.
3.5.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 16 december 2020, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder
rechtsoverweging 3.8.2. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
16 december 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven en is op 18 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.