ECLI:NL:GHSHE:2020:1960

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.274.027_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en hoofdverblijfplaats in het kader van ondertoezichtstelling en ex-partnerstrijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, in het kader van een ondertoezichtstelling. De moeder had verzocht om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar, maar het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in dit verzoek, omdat het een procedure betreft die onder artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek valt. De situatie tussen de ouders was ernstig geëscaleerd, met de kinderen die volledig bij de vader verbleven en geen contact met de moeder wilden. Het hof oordeelde dat de kinderen nu rust nodig hadden en dat er een traject bij het omgangshuis moest worden gestart om het contact met de moeder op een veilige manier te herstellen. De vader had verzocht om proceskostenveroordeling, maar het hof zag hiervoor op dat moment onvoldoende aanleiding. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige omgang met de belangen van de kinderen in een complexe en emotioneel beladen situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 juni 2020
Zaaknummer: 200.274.027/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/350072 / JE RK 19-1332
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.PJ. Schraa,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie ’ [locatie 1] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L.W. Weerts.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland,
locatie: [locatie 2] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 12 februari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen, althans [minderjarige 2] het hoofdverblijf hebben/heeft bij haar en te bepalen dat zij de regelzaken genoemd in het door de GI overgelegde zorgplan samen met de vader regelt, subsidiair dat zij deze regelt voor [minderjarige 2] , en te bepalen dat een contactregeling geldt op basis waarvan de kinderen in de oneven weken bij hun vader zijn en in de even weken bij hun moeder, subsidiair in geval van hoofdverblijf van de kinderen bij de vader, een contactregeling vast te stellen waarbij de kinderen één weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de moeder verblijven, althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans haar grieven af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure, te bepalen op € 2.000,-, althans op een bedrag dat het hof juist acht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 maart 2020, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voorts bij wijze van incidenteel appel ex artikel 339 lid 3 Rv verzocht, de zorg- en contactregeling te wijzigen in die zin dat de GI de regie voert over de omgang tussen de moeder en de kinderen, waarin wordt opgebouwd, met tussenkomst van een professionele organisatie en passend bij de wensen en het tempo van de kinderen, naar een stabiele omgang, waarbij het doel is om te bouwen naar de contactregeling zoals is vastgesteld door de rechtbank bij de bestreden beschikking of een regeling te bepalen die het hof juist acht en het overige van de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2020, heeft de moeder verzocht haar verzoeken toe te wijzen en slechts uiterst subsidiair het verzoek van de GI toe te wijzen met gelijktijdige bepaling van een (zo spoedig mogelijke) termijn waarbinnen de contactregeling dient te worden hervat, zo nodig door het verlenen van vervangende toestemming bij gebreke van toestemming van de vader of één van de kinderen bij tussenkomst van het Omgangshuis.
2.5.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 9 april 2020, heeft de vader verzocht om het tegenverzoek van de GI toe te wijzen.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaten;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.7.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij hebben een gesprek met de zaaksvoorzitter gehad in het bijzijn van de griffier. De ouders en de GI waren hierbij niet aanwezig. Eerst zijn de kinderen samen in gesprek gegaan met de voorzitter en naderhand nog afzonderlijk van elkaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna de ouders en de GI de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.8.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 19 februari 2020;
  • het V-formulier met producties van de advocaat van de moeder van 28 februari 2020;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 29 oktober 2019;

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 3 juni 1994 met elkaar getrouwd. Tijdens het huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.2.
De kinderen staan sinds 31 mei 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 27 december 2018 is tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Op 27 maart 2019 is de echtscheiding ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.4.
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank onder meer, en voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de moeder. Daarnaast is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de kinderen bij de vader zullen verblijven afwisselend de ene week van vrijdag na school tot dinsdag 19.00 uur (of na het trainen) en de andere week van zondag 19.00 uur tot dinsdag 19.00 uur (of na het trainen). Deze zorgregeling loopt door tijdens de vakanties en feestdagen, met uitzondering van de kerstvakantie, de meivakantie (indien die langer duurt dan een week) en de zomervakantie.
Het hof constateert dat deze regeling nooit is uitgevoerd. Sinds 22 december 2018 verblijven de kinderen volledig bij vader.
3.5.
Vervolgens hebben de ouders op 26 maart 2019 een convenant gesloten. Daarin is, voor zover in deze procedure van belang, het volgende opgenomen:
  • de kinderen houden op dit moment hun hoofdverblijf bij vader;
  • partijen zullen in overleg met de GI kijken welke regelingen voor de kinderen het meest adequaat zullen zijn;
  • partijen zullen elkaar op de hoogte stellen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen en zij zullen met elkaar contact hebben over daaromtrent te nemen beslissingen, een en ander via de gezinsvoogdijwerker en in overleg met de gezinsvoogdijwerker en op aanwijzing van de gezinsvoogdijwerker.
Procedure eerste aanleg
3.6.1.
De GI heeft de rechtbank verzocht om op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen op de wijze zoals deze blijkt uit het document “Zorglijst omgangsregeling van [minderjarige 1] ” en “Zorglijst omgangsregeling van [minderjarige 2] ”.
3.6.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de door de ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant van 26 maart 2019 gewijzigd en heeft de rechtbank een regeling vastgesteld zoals opgenomen in de aangehechte “zorglijst omgangsregeling van [minderjarige 2] ” en “zorglijst omgangsregeling van [minderjarige 1] ”, met uitzondering van de datum waarop de ene ouder de andere ouder informeert over de keuze voor de vakantieverdeling in de zomervakantie, namelijk op 1 oktober in plaats van 1 januari. Kort gezegd – en voor zover in deze appelprocedure relevant – houdt deze zorgregeling in dat de kinderen de ene week vier dagen bij moeder zijn en de andere week twee dagen. Voor de exacte inhoud van deze regeling verwijst het hof naar beide zorglijsten. In deze lijsten is de regie over de regelzaken bij de vader neergelegd. Hierin is meegewogen dat de vader de kinderbijslag en het kindgebonden budget ontvangt.
3.6.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten hoger beroep
3.7.
De standpunten van de moeder, de vader en de GI luiden, kort samengevat en voor zover relevant, als volgt.

De moeder
De moeder heeft in het convenant ingestemd met een tijdelijke vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader; dit betrof een voorlopige regeling. Het is niet in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
De moeder is zonder financiële tegemoetkoming niet in staat om uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Zij wil daarom dat in ieder geval één kind bij haar het hoofdverblijf krijgt, zodat aan haar het kindgebonden budget en de kinderbijslag toekomen. Indien geen financiële regeling wordt vastgesteld en/of het hoofdverblijf wordt aangepast, ziet de moeder geen andere mogelijkheid dan de zorgregeling te beperken tot één weekend per twee weken. De huidige zorgregeling heeft verder tot gevolg dat de moeder volledig buiten spel is gezet, doordat de vader alle zaken mag regelen met betrekking tot de kinderen. Het gezag van moeder is hiermee zodanig uitgehold, dat dit voelt als een verkapte wijziging naar eenhoofdig gezag van vader. De moeder zou liever zien dat – als het gezamenlijk met de vader niet zou lukken – de moeder de regelzaken regelt voor [minderjarige 2] en de vader voor [minderjarige 1] .
De situatie is sinds 1 januari 2020 veranderd. De moeder zag zich genoodzaakt om zich tot de GI te wenden met het verzoek de contactregeling te beperken tot één weekend per twee weken in afwachting van de uitkomst van de procedure. Om onduidelijke redenen zijn de kinderen op dit moment helemaal niet bij de moeder. De kinderen zijn welkom, maar niet de helft van de tijd. De moeder wil graag dat de contactregeling zo spoedig mogelijk wordt hervat.

De GI
Het is schadelijk voor de kinderen dat het contact met hun moeder afhangt van de financiële strijd tussen de ouders. De moeder stelt de financiële strijd voorop. De ouders voeren een langdurige strijd en zijn niet in staat gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van de kinderen. De opvoedsituatie was lang instabiel. De kinderen wonen bij de vader en zij willen hier graag blijven. De kinderen ervoeren tot voor kort onvoldoende duidelijkheid en basisveiligheid doordat de moeder de omgangsregeling niet wilde of kon nakomen vanaf 1 januari 2020. Naar aanleiding van gesprekken met de moeder, waarin geen ruimte was tot alternatieven, heeft de GI besloten dat de kinderen bij hun vader zouden verblijven. Hiermee is een crisissituatie voorkomen. De vader heeft de jongens opvangen in de tijd dat de moeder haar verantwoordelijkheid hiervoor niet nam. De communicatie tussen de ouders is volledig gestopt en loopt via de GI. De ouders zijn niet in staat om gezamenlijk de zorg voor de kinderen uit te voeren. De kinderen hebben al veel schadelijke situaties meegemaakt door de strijd tussen hun ouders. In beide thuissituaties is geen sprake van acuut gevaar voor de kinderen, maar er zijn wel zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van de kinderen op de lange termijn, aangezien de ouders langdurig strijden en elkaar veel verwijten. In de huidige situatie hebben de kinderen voor één van hun ouders gekozen. Er is een aanmelding gedaan bij het Omgangshuis om tot contactherstel te komen tussen de kinderen en de moeder. De bestreden beschikking is op de juiste gronden afgegeven, maar die omgangsregeling is niet meer passend bij de huidige situatie.

De vader
Op 17 maart 2020 heeft er een mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden in drie andere zaken die de moeder had aangespannen. Daar kwam duidelijk naar voren dat de moeder op dit moment geen actieve taak krijgt in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Dit wordt door de rechtbank en de GI niet in het belang van de kinderen geacht. De rechtbank heeft beslist dat de GI terecht een schriftelijke aanwijzing heeft verstrekt aan de moeder voor wat betreft het feit dat zij contact moet blijven houden met de GI en dat zij zich moet onthouden van het negatief uitlaten over de zorgregeling en de financiën richting de kinderen. De vader is akkoord met het incidenteel verzoek van de GI. Hij is het er volledig mee eens dat de GI de regie voert over de omgang tussen de kinderen en hun moeder.
De vader verzoekt het hof om de moeder te veroordelen in de proceskosten. De moeder is verschillende procedures met betrekking tot dezelfde onderwerpen (hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie) gestart, waarin zij exact dezelfde stellingen betrekt. In totaal zijn er meer dan tien procedures aanhangig geweest sinds begin 2018.
Het hof overweegt als volgt.
Hoofdverblijfplaats: ontvankelijkheid van de moeder
3.8.
Het hof stelt voorop dat deze procedure ziet op het wijzigen van de zorgregeling binnen de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:265g lid 1 BW. De GI is in eerste aanleg de verzoekende partij geweest en beide ouders zijn door de rechtbank als belanghebbenden aangemerkt. De rechtbank heeft het verzoek van de GI toegewezen en de zorgregeling op grond van 1:265g lid 1 BW gewijzigd. De moeder mag daarvan in hoger beroep komen, maar het is niet mogelijk om tegelijkertijd en voor het eerst in hoger beroep een 1:253a BW kwestie inzake hoofdverblijf ter beoordeling aan het hof voor te leggen, waarbij zij bovendien van de vader de verwerende partij maakt, terwijl hij – net als de moeder – als belanghebbende is betrokken in de procedure inzake de zorgregeling.
Het hof zal daarom de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, voor zover dit ziet op vaststelling van de hoofdverblijfplaats van beide kinderen, dan wel van één kind, bij haar.
Zorgregeling
3.9.1.
Artikel 1:265g BW luidt als volgt.
  • Lid 1. Voor de duur van de ondertoezichtstelling kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
  • Lid 2. Op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.2.
De moeder en de kinderen hebben elkaar voor het laatst in januari 2020 gezien. De kinderen hebben het gevoel dat zij niet meer welkom zijn bij de moeder. Volgens de moeder is dit gebaseerd op een misverstand; in afwachting van een financiële regeling wilde zij de kinderen minder vaak zien, maar het is nooit haar bedoeling geweest om de kinderen helemaal niet meer gezien. Zij mist [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wil hen graag in de weekenden bij zich hebben. Het hof constateert dat het nooit zover is gekomen. Vanaf het moment dat de moeder duidelijk maakte dat er een probleem was rond financiën en omgang, is de strijd tussen de ouders steeds meer verhard en is de onderlinge communicatie totaal afwezig (alles loopt via de GI). Het lukt de ouders nog steeds niet om de kinderen buiten hun strijd te houden waardoor de kinderen steeds meer klem komen te zitten tussen hun ouders. Dit belast de kinderen enorm. Het lijkt erop dat de kinderen nu hun eigen oplossing hebben gevonden. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] verkondigen luid en duidelijk dat zij helemaal geen contact meer willen met hun moeder. De kinderen hebben voor rust gekozen en zij hebben hun moeder volledig laten vallen, waarbij het voor de kinderen zwaar meeweegt dat zij het gevoel hebben door hun moeder te zijn afgewezen. Dit baart het hof zorgen. Deze situatie moet worden doorbroken. Het hof is van oordeel dat er weer contact moet komen tussen de moeder en de kinderen, maar nu is het daar nog te vroeg voor. Het hof heeft tijdens de kind-gesprekken gemerkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun moeder veel verwijten maken en dat zij persoonlijk zijn verwikkeld in de strijd die hun ouders met elkaar voeren. Forcering van het contact op dit moment zou de kinderen alleen maar meer beschadigen. Hier dient nog een traject aan vooraf te gaan waarin de situatie eerst tot rust komt en daarna het Omgangshuis in beeld komt. Het hof acht de deskundige hulp van de GI noodzakelijk om toe te werken naar een eindsituatie waarin een regeling wordt vastgesteld die het beste aansluit bij de moeder en de kinderen. Het is dan ook positief dat de GI een aanmelding heeft gedaan bij het Omgangshuis van Stichting Maashorst; gezien de wachttijden en de Corona-perikelen zal het nog enige maanden duren voordat het van start kan gaan. Deze maanden kunnen gebruikt worden om de situatie tot rust te laten komen. Het hof ziet zeker nog mogelijkheden en wijst erop dat zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] in de kind-gesprekken hebben aangegeven dat ze in de toekomst wel weer naar hun moeder willen, dat ze ook positieve eigenschappen van hun moeder kunnen opnoemen (ze is wat makkelijker en emotioneler) en dat ze ook leuke herinneringen hebben aan de tijd die ze bij de moeder doorbrachten (waaronder gamen). Het is nog niet te laat. De moeder zou er goed aan doen om de kinderen wat rust en ruimte te gunnen, hoe moeilijk dat ook is voor haar. De kinderen hebben dit nu nodig en het hof is ervan overtuigd dat de moeder (net als de vader) het beste voor heeft met de kinderen.
Dit betekent dat het hof de verzoeken in incidenteel appel van de GI zal toewijzen.
Regelzaken
3.10.
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de regie over de regelzaken bij de vader heeft neergelegd. Het hof ziet geen aanleiding om hierover een andere beslissing te nemen en zal dit verzoek van de moeder afwijzen. De kinderen hebben nu hun hoofdverblijfplaats bij de vader en de financiële compensatie vanuit de overheid (kindgebonden budget en kinderbijslag) worden nu toegekend aan hem. Het is dan ook logisch dat de financiële verantwoordelijkheid voor de regelzaken bij de vader ligt. Partijen kunnen wel, zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep even ter sprake gekomen, met elkaar afspraken maken dat de vader geld vrijmaakt zodat de moeder met de kinderen kan gaan winkelen als zij nieuwe spullen nodig hebben.
Proceskosten
3.11.
Hoewel het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen in de proceskosten voor het hof invoelbaar is, ziet het hof in de proceshouding van de moeder op dit moment nog onvoldoende aanleiding om hiertoe over te gaan. Het hof acht het niet aannemelijk dat de moeder tot doel had de vader hinder of financieel nadeel toe te brengen. De kwestie van de hoofdverblijfplaats is weliswaar al vaker ter beoordeling van gerechtelijke instanties voorgelegd, maar dat neemt niet weg dat dit een ingrijpende en gevoelige kwestie is. Het hof onderkent de belangen van de moeder om deze kwestie ter beoordeling aan het hof voor te leggen. Het hoger beroep van de moeder is daarom niet zonder meer lichtvaardig of nodeloos te noemen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat een proceskostenveroordeling de toch al gespannen verhouding tussen de ouders nóg meer op scherp zou zetten. De ouders moeten zich nu op elkaar richten in positieve zin en weer de verbinding met elkaar zoeken; een proceskostenveroordeling zou daarbij contraproductief werken.
3.12.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van de hoofdverblijfplaats;
vernietigt de bestreden beschikking;
wijzigt de door de ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedtaken zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant van 26 maart 2019 en stelt als regeling vast dat de GI de regie voert over de contacten tussen de moeder en de kinderen waarin wordt opgebouwd, met tussenkomst van de professionele organisatie en passend bij de wensen en het tempo van de kinderen, naar een stabiele omgang. \
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 25 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier
Publiceren ja
zaaknummer: 200.274.027 ECLI:NL:GHSHE:2017:
uitspraakdatum: 25 juni 2020
concipiënt: Diana
Aangeven : (doorhalen wat van toepassing is)
Tussenbeslissing : /neen
Eindbeslissing : ja
Vet arceren wat van toepassing is (meerdere karakteristieken arceren is mogelijk!)
Gezag
Hoofdverblijf
Zorgregeling
Omgangsregeling
Informatie- en consultatieregeling
Uithuisplaatsing
Gesloten uithuisplaatsing
Ondertoezichtstelling
Partneralimentatie
Kinderalimentatie
Bijdrage jongmeerderjarige
Deskundigenonderzoek
Bewind
Curatele
Mentorschap
Verdeling
Verrekening
Samenleving
IPR
Anders, nl
Samenvatting: Hof verklaart moeder niet-ontvankelijk in haar 1:253a BW verzoek om vaststelling hoofdverblijfplaats, omdat dit een 1:265g lid 1 BW procedure is. Ernstige ex-partnerstrijd. Situatie geëscaleerd. Twee puberkinderen verblijven volledig bij vader, willen geen contact met moeder. Kinderen zitten klem. Nu rust nodig en daarna traject omgangshuis. Geen contact forceren met moeder nu. Vader verzoekt proceskostenveroordeling. Daarvoor ziet hof
op dit momentnog onvoldoende aanleiding.