ECLI:NL:GHSHE:2020:202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
200.255.676_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2014. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2018 aangevochten, waarin was bepaald dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. De moeder verzoekt om het hoofdverblijf bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen die haar meer contact met de minderjarige biedt. De vader verzet zich hiertegen en vraagt om de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen heeft gezet in haar persoonlijke situatie, waaronder het succesvol afronden van een behandeltraject voor haar verslavingsproblematiek. De vader heeft echter zorgen over de stabiliteit van de moeder en pleit voor het behoud van de huidige regeling, die volgens hem in het belang van de minderjarige is.

Het hof overweegt dat de moeder nog steeds kwetsbaar is en dat de vader de meest stabiele opvoeder is. De huidige zorgregeling wordt als positief ervaren, maar er zijn zorgen over de mogelijkheid van de moeder om deze regeling consistent na te leven. Het hof besluit de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen ten aanzien van het hoofdverblijf, maar de zorgregeling wordt uitgebreid met een weekend bij de moeder om tegemoet te komen aan de positieve ontwikkelingen in haar situatie. De beslissing is genomen met het belang van de minderjarige voorop.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 januari 2020
Zaaknummer: 200.255.676/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/317139 FA RK 16-3648
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C.H.M. van Beurden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P. Scholte.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling (hierna, afgekort: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 17 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidend subsidiair verzoek van de vrouw van 29 november 2017 alsnog toe te wijzen en de verzoeken van de vader alsnog af te wijzen. Zij verzoekt derhalve te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder heeft en daarbij een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] :
  • iedere week van zondag 18.00 uur tot woensdag 18.00 uur bij de moeder verblijft;
  • iedere week van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader verblijft;
  • in de even weken in de weekenden bij de moeder en in de oneven weken bij de vader verblijft,
  • de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader verblijft.
Daarbij verzoekt zij te bepalen dat de co-ouderschapsregeling in de overige vakanties doorloopt. Dit geldt ook ten aanzien van de feestdagen en bijzondere dagen met uitzondering van eerste kerstdag en moederdag, waarbij het haar wens is dat [minderjarige] op deze dagen bij de moeder verblijft en op vaderdag bij de vader.
Subsidiair verzoekt de moeder om de regeling van de rechtbank aan te vullen in die zin dat [minderjarige] op eerste kerstdag en op moederdag bij de moeder verblijft en op vaderdag bij de vader en dat [minderjarige] jaarlijks de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder verblijft.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 april 2019, heeft de vader verzocht om de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.M.J. van Uitert, kantoorgenoot van mr. Van Beurden;
  • de vader, bijgestaan door mr. Scholte;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 december 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen sinds 8 december 2016 gezamenlijk het ouderlijk gezag [minderjarige] uit.
Tot aan de bestreden beschikking had [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 8 december 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang,
een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader en [minderjarige] eenmaal per twee weken gerechtigd zijn tot contact met elkaar van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] zal halen en brengen.
De ouders zijn verwezen naar Stichting Kompaan en De Bocht voor een traject Ouderschap Blijft. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 27 december 2017 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de moeder en [minderjarige] wekelijks gerechtigd zijn tot contact met elkaar van maandag 17.30 uur tot dinsdag 17.30 uur, alsmede van donderdagochtend na de peuterspeelzaal dan wel na school tot vrijdag 18.30 uur. Aan de raad is verzocht om een onderzoek in te stellen en te adviseren over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank
bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.
Verder heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] en de moeder gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
  • iedere maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend voor school;
  • iedere donderdagmiddag in de middagpauze van school en donderdagmiddag uit school tot vrijdagavond 18.00 uur na het avondeten;
  • met een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is onbegrijpelijk dat de contacten tussen [minderjarige] en de moeder nog verder zijn teruggebracht. Hierdoor wordt [minderjarige] door derden opgevangen terwijl de moeder beschikbaar is. De door de rechtbank vastgestelde regeling is beperkter dan de regeling zoals deze door de ouders ieder afzonderlijk is verzocht. Alhoewel deze regeling inmiddels in overleg met de GI is uitgebreid, wenst de moeder een uitgebreidere regeling, waarbij er bovendien minder wisselmomenten zijn.
De moeder verzoekt daarnaast om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. Dit heeft mede een financiële reden, omdat zij dan aanspraak kan maken op het kindgebonden budget.
Daar komt bij dat de vader op korte termijn gaat samenwonen. Bij de moeder is er dan voor [minderjarige] meer rust.
De moeder heeft haar leven beter op orde. Zij accepteert nog altijd hulpverlening om haar persoonlijke situatie te verbeteren. In september 2019 heeft zij een behandeltraject voor een softdrugsverslaving positief afgerond.
Het gaat inmiddels zo goed dat de hulp vanuit Impegno is afgebouwd van vier uur per week naar één uur per twee weken. De ondersteuning vanuit [organisatie] is opgestart.
Er zijn geen problemen meer ten aanzien van het tijdig halen en brengen naar school.
De overdrachtsmomenten verlopen goed en zonder onrust voor [minderjarige] . De ouders communiceren via WhatsApp.
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Bij de moeder is er sprake van psychische problematiek en verslavingsproblematiek.
De moeder heeft inmiddels gewerkt aan haar problemen en het vertrouwen van de vader in haar is hierdoor toegenomen. Om die reden hebben de ouders intussen in onderling overleg de regeling van de rechtbank uitgebreid met één weekend per veertien dagen. De vader heeft er geen bezwaar tegen als deze (uitbreiding van de) regeling wordt vastgelegd in een beschikking.
De vader is echter wel van mening dat de regeling op dit moment niet verder moet worden uitgebreid en dat het hoofdverblijf bij hem hoort te blijven, conform het advies van de raad.
[minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en structuur. De situatie van de moeder is nog pril en de vader is nog steeds bang dat zij een terugval krijgt. Het komt nog steeds voor dat de moeder afspraken vergeet en zij houdt zich nog onvoldoende aan de regeling. Het is in het verleden regelmatig voorgekomen dat zij [minderjarige] niet of te laat heeft opgehaald bij de peuterspeelzaal en/of school. Het is belangrijk dat de moeder voor langere tijd aantoont dat zij in staat is om voor [minderjarige] te zorgen.
De vader kan zich verder niet verenigen met verzoek van de moeder ten aanzien van de zomervakantie. Hij dient vanwege zijn werk jaarlijks opnieuw te bekijken wanneer hij vrij kan nemen.
Hij verzet zich niet tegen de door de moeder verzochte regeling ten aanzien van eerste kerstdag, vaderdag en moederdag.
De ouders zijn in staat om samen afspraken te maken. Wanneer de vader eraan toe is en het gaat voor langere tijd goed, dan kunnen de ouders in de toekomst eventueel zelf tot een uitgebreidere regeling komen.
3.8.
De GI heeft ter zitting, samengevat, het volgende aangevoerd.
De ondertoezichtstelling is eind 2019 met zes maanden verlengd. Beide ouders hebben hiermee ingestemd.
De moeder heeft individuele hulpverlening van een systeemtherapeute. Daarnaast is er voor haar ouderbegeleiding ingezet via [organisatie] . De vader is tot op heden nog niet bij deze gesprekken betrokken geweest, maar dit is uiteindelijk wel de bedoeling.
Er is in april 2019 een doorbraak geweest, waarbij de moeder heeft erkend dat er bij haar sprake was van drugsgebruik. Het hulpverleningstraject dat hiervoor is ingezet is inmiddels positief afgerond. Het is merkbaar dat de moeder rustiger is en dit heeft een positief effect op [minderjarige] .
De communicatie tussen de ouders via Whatsapp verloopt iets beter.
De zorgregeling verloopt goed. Het vertrouwen van de vader in de moeder is gegroeid, hetgeen heeft geleid tot een uitbreiding van de regeling van de rechtbank.
Een punt van aandacht is wel dat beide ouders nog steeds regelmatig van de zorgregeling afwijken.
Positief is dat de moeder leerbaar is gebleken en dat zij de verkregen adviezen opvolgt. Voor de toekomst sluit de GI niet uit dat de zorgregeling kan worden uitgebreid, maar een uitbreiding kan nu nog niet aan de orde zijn.
De beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] dient te worden bekrachtigd.
3.9.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
Het is positief dat de moeder leerbaar is gebleken. Een wijziging in de zorgregeling of in het hoofdverblijf wordt echter niet in het belang van [minderjarige] geacht.
De zorgregeling is nog vrij recent veranderd. De ouders wijken zo nu en dan nog af van deze regeling, zodat [minderjarige] de voor hem noodzakelijke duidelijkheid en voorspelbaarheid nog niet ervaart. Het is van belang dat de huidige regeling eerst voor langere tijd wordt nagekomen, voordat er aan uitbreiding kan worden gedacht.
[minderjarige] krijgt bovendien al te maken met een verandering in zijn leven, aangezien de vader gaat samenwonen. Het is voor hem niet wenselijk om meerdere veranderingen tegelijk door te voeren. Ten slotte acht de raad het van belang dat de ouders gaan profiteren van de hulpverlening.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Uit de stukken is gebleken dat de moeder al enige jaren te kampen heeft met persoonlijke problematiek. Hierdoor is ze voor een langere periode voor [minderjarige] niet beschikbaar geweest. Alhoewel de moeder stappen heeft gezet is er nog geen sprake van een langdurige stabiele situatie. Dit maakt haar situatie nog steeds kwetsbaar.
Daarentegen heeft de vader [minderjarige] de afgelopen jaren een stabiele opvoedsituatie geboden waarbij de vader aansluit bij de emotionele behoeften van [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] altijd opgevangen op de momenten dat de moeder voor [minderjarige] niet beschikbaar kon zijn.
De vader is voor [minderjarige] de meest stabiele opvoeder, zodat het belang van [minderjarige] ermee gediend is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is.
Het feit dat de vader begin 2020 gaat samenwonen met zijn nieuwe partner en haar twee kinderen zal weliswaar een grote verandering voor [minderjarige] met zich meebrengen, maar dit kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het hoofdverblijf zal bekrachtigen.
Zorgregeling
3.12.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.1.
De afgelopen maanden is gebleken dat de moeder positieve stappen heeft gezet. Zij heeft met succes een traject gevolgd in het kader van haar verslavingsproblematiek, zij is leerbaar gebleken in die zin, dat zij de adviezen van de GI heeft opgevolgd en zij staat open voor therapie en begeleiding. Dit alles heeft niet alleen een zichtbaar positief effect op de persoonlijke situatie van de moeder, maar ook op [minderjarige] .
De positieve ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat [minderjarige] sinds november 2019 - bovenop de reguliere regeling - eenmaal per veertien dagen een weekend bij de moeder verblijft.
Nu de GI, de raad en de vader ermee kunnen instemmen dat deze regeling in een beschikking wordt vastgelegd, zal het hof, gelet ook op het belang van [minderjarige] , de zorgregeling dienovereenkomstig uitbreiden.
3.12.2.
Voor zover de moeder heeft verzocht om de zorgregeling nog verder of anderszins uit te breiden, zal haar verzoek worden afgewezen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn er in het verleden veel zorgen geweest over de persoonlijke situatie van de moeder, waarbij zij te kampen heeft gehad met verslavingsproblematiek en psychische problematiek (borderline en PTSS).
De zorgen daarover zijn nog niet geheel weggenomen en de positieve ontwikkelingen zijn bovendien nog pril.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder voor een langere periode laat zien dat zij als opvoeder van [minderjarige] betrouwbaar is.
De moeder is nog in behandeling bij een systeemtherapeute en zij krijgt ouderondersteuning vanuit [organisatie] . Het is de bedoeling dat de vader op termijn bij dit traject zal aansluiten, zodat de ouders kunnen gaan werken aan hun communicatie en samenwerking, maar de moeder is nu nog niet in staat om gesprekken in het bijzijn van de vader aan te gaan.
Een uitbreiding van de zorgregeling brengt verder het risico met zich mee dat de moeder, gezien haar verleden, wordt overvraagd. Dit klemt te meer, aangezien zij nog steeds kwetsbaar is en zij slechts een klein netwerk heeft om op terug te vallen.
Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat beide ouders nog steeds met enige regelmaat van de zorgregeling afwijken, terwijl [minderjarige] duidelijke signalen afgeeft dat hij behoefte heeft aan voorspelbaarheid en duidelijkheid. De ouders - en met name de moeder - zullen moeten aantonen dat zij de huidige regeling voor een langere periode consequent nakomen, zodat [minderjarige] de voor hem noodzakelijke rust en voorspelbaarheid ervaart. Dit is des te meer van belang, nu [minderjarige] al te maken krijgt met een grote verandering in zijn leven, namelijk het feit dat de vader met zijn partner en haar kinderen gaat samenwonen.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de zorgregeling, zoals deze door de rechtbank is vastgesteld, uitbreiden met een weekend in de twee weken, waarbij [minderjarige] op zaterdag na het voetbal tot dinsdagochtend voor school bij de moeder zal verblijven.
3.14.
Voor de leesbaarheid zal het hof de zorgregeling van de rechtbank in zijn geheel vernietigen en de regeling in zijn geheel opnieuw vaststellen zoals hiervoor is overwogen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 17 december 2018, doch uitsluitend ten aanzien van de zorgregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder en de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • iedere maandagmiddag uit school tot dinsdagochtend voor school;
  • iedere donderdagmiddag in de middagpauze van school en iedere donderdagmiddag uit school tot vrijdagavond (18.00 uur) na het avondeten;
  • eenmaal per veertien dagen vanaf zaterdag na het voetbal tot dinsdagochtend voor school;
  • met een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen;
bekrachtigt voornoemde bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 23 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.