ECLI:NL:GHSHE:2020:2043

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.260.337_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in het kader van ouderschap na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2013, in het kader van een echtscheiding tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzoekt om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te bekrachtigen, waarin is bepaald dat de kinderen bij de moeder verblijven. De vader stelt dat hij de meest bekwame ouder is en dat de kinderen bij hem in een veilige en stabiele omgeving kunnen opgroeien. De moeder daarentegen wijst op de zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader en benadrukt dat de kinderen het goed doen op hun nieuwe school en dat er geen zorgen zijn over hun opvoeding bij haar.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel goed functioneren op school en dat de moeder hen een stabiele leefomgeving biedt. De vader heeft zijn verzoeken in hoger beroep herhaald, maar het hof oordeelt dat er geen redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De zorgregeling wordt wel herzien, waarbij het hof rekening houdt met de gewijzigde omstandigheden en de wensen van beide ouders. De woensdagmiddagregeling wordt geschrapt, omdat de vader momenteel niet in staat is om deze na te komen. De zorgregeling voor de vakanties wordt opnieuw vastgesteld, waarbij de ouders overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant voor wat betreft de hoofdverblijfplaats en wijzigt de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juli 2020
Zaaknummer: 200.260.337/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/326026 / FA RK 17-4865
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]
    (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats]
    (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de gecertifieerde instelling, hierna te noemen (afgekort): de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader krijgen en er tussen de moeder en de kinderen een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school, alsmede elke woensdag na school tot na het avondeten, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen bij de moeder zullen verblijven.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 juli 2019, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
2.2.1.
Bij aanvullend verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020, heeft de moeder een zelfstandig verzoek ingediend en verzocht om de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen en de vader eenmaal per veertien dagen contact hebben van vrijdagmiddag na de BSO tot maandag na school en gedurende de helft van de vakanties, waarbij de regeling er in de even jaren als volgt dient uit te zien en in de oneven jaren andersom:
  • Carnavalsvakantie: eerste helft bij de moeder, tweede helft bij de vader (vanaf woensdag 12.00 uur);
  • Pasen: bij de vader;
  • Meivakantie: eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder (vanaf maandag 12.00 uur);
  • Hemelvaart (donderdag en vrijdag): bij de moeder;
  • Pinksteren: bij de vader;
  • Zomervakantie: eerste drie weken bij de vader, laatste drie weken bij de moeder (vanaf maandag 12.00 uur);
  • Herfstvakantie: eerste helft bij de moeder, tweede helft bij de vader (vanaf woensdag 12.00 uur);
  • Kerstvakantie: eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder (vanaf maandag 12.00 uur).
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16 lid 2 Rv verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Brugman;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Schurink-Smit;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 februari 2019;
  • het procesdossier eerste aanleg van de advocaat van de vader, ter griffie ontvangen op 14 juni 2019;
  • de brief van de raad d.d. 19 juni 2019;
  • de brief van de GI d.d. 2 juli 2019;
  • het V5-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 29 mei 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 juni 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 juni 2020.
3. De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 25 oktober 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een zorgregeling vastgesteld.
3.3.
Bij beschikking van 6 april 2018 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 april 2021.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de moeder hebben en heeft de rechtbank, onder wijziging van voornoemde beschikking van 25 oktober 2017, een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven, alsmede iedere woensdag na schooltijd tot na het avondeten en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders vast te stellen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de moeder meer dan de vader in staat is om de kinderen op pedagogisch vlak het meest te kunnen bieden en dat zij de kinderen het minst belast met de strijd tussen de ouders.
De vader heeft enkel moeite met de afwikkeling van de gevolgen van de verbreking van de samenleving. Als deze belemmering is weggenomen, dan is hij de meest bekwame ouder.
Uit het onderzoek van de raad komt naar voren dat de moeder zich negatief uitlaat over de vader. De moeder heeft hulp nodig en heeft, in tegenstelling tot de vader, nog onvoldoende pedagogische vaardigheden. Dit is niet in het belang van [minderjarige 1] , die extra aandacht en ondersteuning nodig heeft.
De vader heeft de afgelopen periode laten zien dat hij zijn eigen belangen voor de kinderen opzij kan zetten, waarbij hij is uitgegroeid tot een erg betrokken vader. De kinderen kunnen bij hem opgroeien in een veilige, stabiele en vertrouwde omgeving.
Indien het hoofdverblijf bij de moeder wordt bepaald, dan wenst de vader dat de kinderen ook doordeweeks een nacht bij hem verblijven. De kinderen en de vader hebben altijd een ruime regeling gehad, zodat het gemis nu groot is. Bovendien is het nu telkens een race tegen de klok, waardoor de vader en de kinderen niet rustig van elkaar kunnen genieten.
De vader heeft ter mondelinge behandeling, onder verwijzing naar de processtukken, bij zijn verzoeken in hoger beroep gepersisteerd en nog het volgende toegevoegd.
De vader vindt het nog steeds van belang dat de kinderen voldoende activiteiten kunnen ondernemen, zoals sport en scouting. De moeder voorziet hierin onvoldoende. Bovendien is de vader beter in staat om de kinderen duidelijkheid en structuur te bieden.
Op dit moment lukt het de vader vanwege zijn werkzaamheden slechts incidenteel om de kinderen op woensdag uit school te halen. De vader is echter bezig met een andere baan. Zodra zijn werkzaamheden dit toelaten wil hij graag weer op een doordeweekse dag omgang met de kinderen, bij voorkeur met een overnachting erbij.
Wat betreft de zorgregeling die de moeder voor de vakanties en feestdagen heeft gevraagd, stelt de vader dat de twee-daagse feestdagen Pasen, Pinksteren en Kerstmis telkens gelijk dienen te worden gedeeld. Verder gaat de vader akkoord met de verdeling van de feestdagen en vakanties zoals door moeder verzocht, behalve voor wat betreft de zomervakantie.
De vader accepteert reeds hulpverlening in zijn thuissituatie, van [organisatie] . Wanneer de juridische procedures achter de rug zijn staat de vader weer open voor een ouderschapsreorganisatietraject.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De procedure met betrekking tot de kinderen loopt al sinds september 2017. Uiteindelijk zijn de kinderen onder toezicht gesteld en zijn er meerdere raadsrapportages uitgebracht. De kinderen hebben lang in onzekerheid verkeerd. De moeder betreurt het dan ook dat de vader in hoger beroep is gekomen.
Inmiddels zijn de kinderen naar [plaats] verhuisd en hebben de kinderen het naar hun zin op hun nieuwe school. [minderjarige 1] gaat inmiddels naar speciaal onderwijs in [plaats].
Er is meer rust gekomen, omdat er niet meer zoveel wordt gereisd.
In de situatie van de moeder worden er geen opvoedzorgen gesignaleerd.
Ondertussen lukt het de vader niet om zich bij zaken neer te leggen en gaat hij steeds opnieuw de strijd aan, waarbij het hem niet altijd lukt om zijn emoties onder controle te houden en hij ten onrechte de moeder verwijt dat zij hiervoor verantwoordelijk is. Het ontbreekt de vader aan zelfinzicht in zijn rol in het geheel. Er zijn bovendien meer zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader dan die van de moeder.
De ouders zijn gestart met het traject ‘Ouderschap na scheiding’ (ONS). Dit traject is echter door de vader voortijdig afgebroken. Verder laat de vader zich nog altijd in het bijzijn van de kinderen negatief over de moeder uit.
Er zijn inmiddels bij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] problemen vastgesteld, waarvoor school hulpverlening adviseert. Tot voor kort heeft de vader de problemen niet erkend.
De kinderen hebben veel last van het gebrek aan communicatie tussen de ouders. Ze zijn zeer gesloten over hun thuissituatie en ze laten zorgelijk gedrag zien. Voor [minderjarige 1] zal er speltherapie worden opgestart en [minderjarige 2] krijgt extra aandacht op school.
De weekendregeling verloopt goed. De woensdagmiddagregeling heeft sporadisch plaats gevonden. De vader geeft aan te moeten werken en hij komt de kinderen niet ophalen. Om die reden wenst de moeder een nieuwe regeling, waarbij de woensdag komt te vervallen. Op die manier zijn de kinderen ook in staat om met vriendjes en vriendinnetjes af te spreken, hetgeen op de overige dagen, vanwege de BSO, niet mogelijk is. Voor de kinderen is het belangrijk dat zij rust ervaren. Een doordeweekse overnachting past hier niet bij.
Het verdelen van de vakanties heeft steeds veel voeten in de aarde, maar de vader komt niet met een concreet voorstel. Tot nu toe moet er steeds met tussenkomst van de gezinsvoogd een rooster worden gemaakt. De moeder acht het in het belang van de kinderen dat er een concrete verdeling wordt vastgelegd.
De moeder volhardt bij haar standpunt zoals in de stukken weergegeven en wijst er op dat het met de kinderen op school momenteel heel goed gaat en dat het belangrijk is dat de kinderen niet opnieuw van school hoeven te veranderen.
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het hoofdverblijf dient bij de moeder te blijven, waar de kinderen een stabielere leefomgeving krijgen aangeboden en bij wie de kinderen meer steun en aansluiting ervaren.
In beide thuissituaties zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. Over de moeder zijn er zorgen over het stellen van grenzen en het houden van een balans in draagkracht en draaglast. Over de vader zijn er zorgen over de aansluiting van de vader bij de leefwereld van de kinderen, het steun bieden op emotioneel gebied en het reguleren van zijn eigen emoties.
De moeder heeft de zorgen erkend en staat open voor hulpverlening. De vader staat beperkt open voor hulpverlening en erkent de zorgen in mindere mate. Bij de intake voor ambulante gezinsbegeleiding van [organisatie] wordt hetzelfde beeld gezien.
De GI maakt zich zorgen over het beperkt tonen van zelfinzicht van de vader. Hierdoor ziet de GI ook beperkte mogelijkheden bij de vader tot verandering van zijn gedrag.
Ten aanzien van de echtscheidingsproblematiek wordt gezien dat beide ouders strijd voeren en de kinderen hiermee belasten. Het traject ‘Ouderschap na scheiding’ komt nog niet van de grond, vanwege de emotie die de vader ervaart rondom de lopende juridische procedures en afwikkeling van de echtscheiding. De ouders hebben wel al kleine stappen laten zien in hun communicatie. Ze spreken beiden naar de kinderen uit dat zij bij de andere ouder mogen zijn, maar deze boodschap wordt nog niet ondersteund door de non-verbale communicatie.
Het gedrag van de kinderen is het afgelopen jaar verergerd.
[minderjarige 1] heeft een grote achterstand in haar cognitieve ontwikkeling en ze zit niet lekker in haar vel. Zij is een beschadigd kind dat niet vrijuit durft te spreken over haar thuissituatie en zij loopt vast in haar sociaal-emotionele ontwikkeling.
[minderjarige 2] lijkt ook steeds meer in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling te worden bedreigd. Hij is steeds drukker en laat slecht corrigeerbaar gedrag zien.
De ouders ervaren problemen bij het organiseren van de nieuwe omgangsregeling. De vader doet een groot beroep op de moeder en het lukt hem niet om structureel beschikbaar te zijn. De vader heeft wisselende diensten en hij kan geen gebruik maken van BSO, oppas of een netwerk.
Het is niet wenselijk dat de kinderen ook doordeweeks bij de vader overnachten, omdat de kinderen vermoeidheidsklachten ervaren bij het vroege reizen, hetgeen een negatief effect heeft op hun gedrag en schoolprestaties.
Het is in het belang van de kinderen dat er een duidelijke regeling is, waarbij zij zo min mogelijk hoeven te reizen.
De GI benadrukt dat zwaar zal moeten wegen dat het op dit moment op school heel goed gaat met de kinderen en dat een verandering van school niet in hun belang zal zijn. Ook overigens ziet de GI geen reden om het hoofdverblijf van de kinderen van de moeder naar de vader te verplaatsen.
3.9.
De raad heeft, zakelijk weergegeven, het volgende geadviseerd.
De raad adviseert de status quo niet te veranderen. Er zijn geen zorgen op grond waarvan dat geïndiceerd zou zijn. De raad vindt het vooral belangrijk dat de ouders aan hun gezamenlijk ouderschap gaan werken. Het is hiertoe noodzakelijk dat deze procedure en de geschillen over de financiële afwikkeling van het huwelijk zijn beëindigd, zodat er enige rust kan komen.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
Hoofdverblijfplaats
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken overweegt het hof het volgende.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat hun huidige hoofdverblijfplaats wordt gehandhaafd. De kinderen vinden het fijn op hun nieuwe school en zij doen het daar goed. De moeder krijgt ambulante begeleiding vanuit [organisatie] en er zijn geen zorgen ten aanzien van de opvoeding van de kinderen.
Het hof ziet in hetgeen de vader naar voren heeft gebracht geen redenen om anders te oordelen.
3.10.3.
Dit brengt mee dat de bestreden beschikking in zoverre dient te worden bekrachtigd.
Zorgregeling
3.10.4.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.5.
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de door de rechtbank vastgestelde regeling deels niet wordt uitgevoerd en dat er in zoverre sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof het tardief door de moeder ingestelde incidenteel appel, waartegen de vader afgezien van zijn inhoudelijke argumenten geen bezwaren heeft aangevoerd, in behandeling zal nemen.
Gelet op deze gewijzigde omstandigheden zal het hof de verdeling van de zorgtaken van de ouders opnieuw vaststellen en de zorgregeling ten aanzien van de vakanties nader invullen, zoals hierna in het dictum vermeld. Voor de leesbaarheid van de regeling zal het hof de bestreden beschikking wat de zorgregeling betreft in zijn geheel vernietigen en de volledige regeling in het dictum hierna opnemen.
Het hof zal het verzoek van de vader om de twee-daagse feestdagen Pasen, Pinksteren en kerst op te splitsen afwijzen, omdat het hof met de moeder en de GI van oordeel is dat die opsplitsing zal leiden tot teveel onrust en wisselmomenten.
Tijdens de mondelinge behandeling is verder van gedachten gewisseld over de verdeling van de zomervakantie. Partijen verdelen de zomervakantie 2020 zoals onlangs door hen beiden afgesproken. De in het dictum te vermelden verdeling van de zomervakantie geldt daarom met ingang van 2021.
Omdat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders het voor het overige eens zijn geworden over de zorgregeling gedurende de vakanties, zal die overeenstemming in het dictum hierna worden vastgelegd.
3.10.6.
Op dit moment wordt de omgang tussen de kinderen en de vader op woensdagmiddag niet uitgevoerd, omdat de vader daarvoor in verband met zijn huidige werk geen ruimte heeft.
Weliswaar is de vader op zoek naar een andere baan en is hij op dit moment naar eigen zeggen in een vergevorderd stadium van een sollicitatieprocedure, maar dit is nu een onzekere, toekomstige omstandigheid. Het hof zal daarom de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling wijzigen in die zin, dat de woensdagmiddag in deze regeling komt te vervallen. Dit brengt de kinderen meer rust en duidelijkheid.
Zodra de vader meer mogelijkheden heeft om doordeweeks tijd vrij te maken voor de omgang met de kinderen dienen de ouders over een extra doordeweeks omgangsmoment (eventueel met overnachting) met elkaar in overleg te treden en eventueel met behulp van de GI tot een nadere afspraak daarover te komen.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
wijst af het verzoek van de vader tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem en bekrachtigt de gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 maart 2019 op dit onderdeel;
vernietigt de bestreden beschikking wat betreft de beslissing omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2017, voor zover die beschikking betrekking heeft op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, althans de nadien in afwijking daarvan in onderling overleg tussen partijen overeengekomen en in de praktijk uitgevoerde regeling, en stelt in plaats daarvan de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de kinderen verblijven bij de vader:
  • gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot maandag naar school;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in de even jaren als volgt en in de oneven jaren andersom:
 Carnavalsvakantie: eerste helft bij de moeder, tweede helft bij de vader (vanaf woensdag 12.00 uur);
 Pasen: bij de vader;
 Meivakantie: eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder (vanaf maandag 12.00 uur);
 Hemelvaart (donderdag en vrijdag): bij de moeder;
 Pinksteren: bij de vader;
 Herfstvakantie: eerste helft bij de moeder, tweede helft bij de vader (vanaf woensdag 12.00 uur);
 Kerstvakantie: eerste week bij de vader, tweede week bij de moeder (vanaf maandag 12.00 uur);
  • in de zomervakantie van 2020 zal de regeling zijn zoals deze door de ouders is afgesproken, te weten: de eerste week bij de vader, de tweede week bij de moeder, week drie en vier bij de vader en week vijf en zes bij de moeder;
  • met ingang van 2021 zal de zomervakantie in de oneven jaren als volgt worden verdeeld en in de even jaren andersom: de eerste twee weken bij de vader, week drie en vier bij de moeder, week vijf bij de vader en week zes bij de moeder;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 2 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.