ECLI:NL:GHSHE:2020:2044

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.261.415_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en beëindiging gezag in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om het hoofdverblijf van zijn minderjarige kind te wijzigen en het gezag van de moeder te beëindigen. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.W. Weehuizen, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2019 aangevochten, waarin zijn verzoeken waren afgewezen. De moeder, bijgestaan door mr. M.W.F. van Wijk, verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak betreft een minderjarige, geboren in 2011, en de ouders hebben gezamenlijk gezag over het kind. De vader voerde aan dat de moeder niet in staat is om de juiste verzorging en opvoeding te bieden, en dat er zorgen zijn over de communicatie tussen de ouders. De moeder betwistte deze claims en stelde dat de vader de strijd voortzet, wat schadelijk is voor het kind.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2020 zijn beide ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er serieuze zorgen zijn over de samenwerking tussen de ouders en dat het in het belang van het kind is dat de huidige situatie niet verandert. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hoofdverblijf van het kind bij de moeder blijft en het gezag niet wordt gewijzigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 juli 2020
Zaaknummer: 200.261.415/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/326542 / FA RK 17-5129
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats], tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats], de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen met compensatie van de proceskosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2019, heeft de moeder verzocht om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16 lid 2 Rv verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Weehuizen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Wijk;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 december 2017;
- de brief van de raad d.d. 26 augustus 2019;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 4 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 6 april 2018 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld. De ondertoezichtstelling is laastelijk verlengd tot 6 juli 2020.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het primaire verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige], alsmede het subsidiaire verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen, afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vader ten onrechte afgewezen.
Er is een verkeerd beeld over de vader geschetst, waardoor er een vooringenomenheid ten aanzien van de vader is ontstaan. Er is ten tijde van de relatie geen sprake geweest van huiselijk geweld.
De communicatie tussen de ouders is moeizaam en er is geen redelijk overleg mogelijk over welke hulpverlening voor [minderjarige] ingezet dient te worden. [minderjarige] dreigt tussen de ouders klem of verloren te raken. Voor zover er sprake was van een prille positieve ontwikkeling, zoals de raad constateert, dan is deze inmiddels verdwenen.
Er zijn verder voldoende zwaarwegende redenen om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen. De moeder is vanwege haar eigen persoonlijke problematiek en haar handelwijze niet in staat om [minderjarige] de juiste verzorging en opvoeding te bieden. De vader is verder van mening dat de moeder [minderjarige] op subtiele wijze beïnvloedt, waardoor er spanning in de relatie tussen de vader en [minderjarige] is ontstaan.
Aangezien het rapport van de raad niet juist is, althans niet meer actueel is, verzoekt de vader om een nader raadsonderzoek, temeer nu er in het verleden een tweetal incidenten hebben plaatsgevonden waarbij [minderjarige] slachtoffer is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag, welke incidenten nooit verder zijn onderzocht.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders hebben nooit samengeleefd en het is hen niet gelukt om een standvastige relatie op te bouwen. Gedurende de relatie is er sprake geweest van huiselijk geweld en het is vanwege de manipulerende persoonlijkheid van de vader voor de moeder moeilijk geweest om de relatie te verbreken.
De moeder betreurt het dat de vader blijft teruggrijpen op het verleden en dat hij blijft herhalen dat er bij haar sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, waarbij hij ook haar opvoedcapaciteiten bij herhaling ter discussie stelt. De moeder probeert van haar kant het verleden van de vader buiten de strijd te houden.
Conform de wensen van de vader zijn de ouders in april 2016 een omgangsregeling overeengekomen. Drie maanden nadien heeft de vader, zonder dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, een verzoek tot wijziging hoofdverblijf en omgangsregeling ingediend. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen. Een jaar later heeft de vader zich opnieuw tot de rechtbank gewend.
De vader heeft de afgelopen jaren geweigerd om zich te schikken naar uitgebrachte adviezen, aangeboden hulpverlening en gewezen beschikkingen. Hij dient veelvuldig klachten in of stelt hoger beroep in.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader de strijd staakt en dat hij de aangeboden hulpverlening accepteert.
De moeder betwist dat zij zich tegenover [minderjarige] in negatieve zin over de vader uitlaat. [minderjarige] is al genoeg beschadigd en de moeder probeert haar zo goed als mogelijk te ondersteunen, zodat zij zich bij beide ouders prettig kan voelen.
De afgelopen jaren heeft geen van de diverse instanties zorgen gehad over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder thuis. [minderjarige] doet het goed op school en de school is positief gestemd over de (sociale) ontwikkeling van [minderjarige].
Het is aan de vader om te accepteren dat de opvoedsituatie bij de moeder thuis tegemoet komt aan de behoeften van [minderjarige].
Verder zijn de ouders voldoende in staat om met elkaar te communiceren over praktische aangelegenheden, zoals de omgangsregeling.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
De GI gaat een verzoek verlenging ondertoezichtstelling indienen, omdat de hulpverlening voor [minderjarige] onvoldoende van de grond komt. Op advies van Impegno is er voor [minderjarige] een lotgenotengroep binnen haar school gevonden, maar het lukt de GI niet om van de vader toestemming te krijgen, hetgeen een voorwaarde is voor deelname. Er wordt nu naar een alternatief gezocht.
Het lukt de ouders niet om de hulpverlening gezamenlijk van de grond te krijgen. Het is voor de inzet van Impegno ook noodzakelijk gebleken om vervangende toestemming bij de rechtbank te verkrijgen. [minderjarige] wordt hierdoor belast. De vader blijft procederen, hetgeen ten koste van [minderjarige] gaat. De GI ziet geen aanleiding om nog onderzoek te doen naar de twee incidenten die in het verleden hebben plaatsgevonden. Er is voldoende zicht op de huidige situatie van [minderjarige].
Er wordt gezien dat de moeder in het belang van [minderjarige] kan handelen, waarbij zij [minderjarige] ook handvatten biedt om met de situatie om te gaan. Er zijn geen zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder en de samenwerking met de moeder is goed.
3.8.
De raad adviseert ter zitting als volgt.
Er is geen aanleiding voor een nieuw raadsonderzoek. Er zijn geen zorgen over de situatie van [minderjarige] bij de moeder en er is geen reden om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen.
Er zijn wel nog zorgen over de hulpverlening voor [minderjarige], die onvoldoende van de grond komt. De ouders zijn niet in staat om in het belang van [minderjarige] gezamenlijk beslissingen te nemen. [minderjarige] wordt hierdoor nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd, zodat het een goede beslissing is dat er een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt verzocht.
Het is belangrijk dat de vader gebeurtenissen uit het verleden loslaat en de strijd staakt, zodat hij zich kan richten op een goed contact met [minderjarige].
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op juiste gronden, gezien de destijds bestaande situatie, het verzoek van de vader om toekenning van eenhoofdig gezag aan hem heeft afgewezen. Er waren, zoals de raad en de rechtbank van oordeel waren, serieuze zorgen over de uitvoering van het gezamenlijk gezag door de ouders, omdat er sprake was van een fragiele onderlinge communicatie, waarbij met name de vader geneigd bleef te blijven hangen in zijn wantrouwen naar de moeder. Er waren echter ook prille positieve ontwikkelingen binnen het kader van de ondertoezichtstelling en het bleek de ouders gelukt om overeenstemming te bereiken over de inzet van hulp voor [minderjarige].
Inmiddels blijkt uit het besprokene ter mondelinge behandeling bij het hof dat het onderzoek dat door Impegno zou worden uitgevoerd omtrent de hulp die [minderjarige] nodig had, niet kon beginnen omdat de vader zijn toestemming onthield. Vervangende toestemming door de rechtbank lijkt nodig te zijn geweest om Impegno haar onderzoek ten behoeve van [minderjarige] te kunnen laten uitvoeren. Impegno heeft intussen geadviseerd om geen intensieve therapie bij [minderjarige] in te zetten, maar haar een zo laagdrempelig mogelijke hulp aan te bieden in de vorm van contact binnen een lotgenotengroep op haar eigen school. Daar zou [minderjarige] haar ervaringen kunnen delen. De vader heeft ter mondelinge behandeling niet weersproken dat hij ook aan de inzet van deze hulpverlening zijn toestemming onthoudt. Het is in verband met deze gang van zaken dat de GI na overleg met de raad heeft besloten om een verlenging te verzoeken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] die tot 6 juli aanstaande loopt. De GI wil tijdens het verdere verloop van de ondertoezichtstelling met name zicht krijgen of het in het belang van [minderjarige] is dat er gezamenlijk gezag bij de ouders blijft, of dat wellicht het gezag van de vader dient te worden beëindigd. In verband met dat laatste zou de GI dan een verzoek aan de raad moeten doen om een onderzoek in te stellen ter zake een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de vader.
Het hof heeft met de GI grote zorgen over het ontbreken van samenwerking tussen de ouders en acht het bepaald niet denkbeeldig dat [minderjarige] ernstig klem gaat raken tussen de ouders.
Een uitweg uit deze zorgelijke situatie is naar het oordeel van het hof echter zeker niet dat het gezag van de moeder wordt beëindigd en alleen bij de vader wordt belegd.
Om die reden zal het hof de beschikking van de rechtbank op het punt van de gezagsbeslissing bekrachtigen en het beroep van de vader afwijzen.
Hoofdverblijf
3.10.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat de moeder [minderjarige] centraal stelt, de opvoeding en verzorging van [minderjarige] voldoende verzorgt, en hierin voldoende kwaliteiten laat zien.
Het hof stelt vast dat de moeder in staat is om de vader een positie in het leven van [minderjarige] te geven en haar best doet om zoveel mogelijk te werken aan een situatie waarin [minderjarige] met haar beide ouders onbelast contact zou kunnen hebben.
Uit het feit dat [minderjarige] hulp nodig heeft blijkt wel dat zij last van de ouderstrijd. Het is die strijd die naar het oordeel van het hof dient te eindigen.
De oplossing is evenwel niet gelegen in een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige]. Een dergelijke wijziging acht het hof niet in het belang van [minderjarige].
Het hof heeft kennis genomen van het standpunt van de vader over fouten die in het verleden zijn gemaakt door zowel Veilig Thuis als door de raad. Wat de vader in dat verband naar voren heeft gebracht kan echter aan het oordeel van het hof niet afdoen. Los van de resultaten van onderzoeken door Veilig Thuis en de raad is voor het hof uit andere informatie, met name van de GI, duidelijk dat er geen aanleiding is om een nieuw raadsonderzoek te gelasten.
3.10.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat zij haar hoofdverblijf bij de moeder behoudt.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
5 april 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 2 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.