In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek tot ondercuratelestelling van een betrokkene, geboren in 1936, die thans verblijft in een verzorgingstehuis. De zoon van de betrokkene had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 mei 2019 aangevochten, waarin het verzoek tot ondercuratelestelling was afgewezen. De zoon stelde dat de kantonrechter op basis van onjuiste en onvolledige informatie had beslist en dat de betrokkene, die lijdt aan dementie, niet in staat is zijn materiële belangen waar te nemen. De dochter van de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, voerde aan dat de belangen van de betrokkene adequaat worden behartigd door de gevolmachtigde, die ook zijn broer is.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet meer in staat is zijn niet-materiële belangen waar te nemen, maar dat er een risico bestaat dat zijn materiële belangen onvoldoende worden beschermd door de gevolmachtigde. Het hof oordeelde dat er een belangentegenstelling kan zijn tussen de betrokkene en de gevolmachtigde, wat aanleiding gaf tot het instellen van een beschermingsmaatregel. Het hof heeft besloten om een bewind in te stellen over de goederen van de betrokkene, waarbij een onafhankelijke bewindvoerder zal worden benoemd. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede bescherming van de materiële belangen van personen die niet meer in staat zijn om deze zelf te behartigen, vooral wanneer er sprake is van een aanzienlijk vermogen en mogelijke belangenconflicten.