ECLI:NL:GHSHE:2020:2055

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
20-000797-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep openlijke geweldpleging met schadevergoeding aan slachtoffers

Op 7 juli 2020 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1995, was eerder door de rechtbank veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, met een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank had ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, aangeduid als aangever 1 en aangever 2.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er geen opzet was en dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk als een van de agressoren moet worden beschouwd en dat het opzet vaststaat. De verdachte heeft bijgedragen aan het geweld tegen de aangevers, wat heeft geleid tot ernstige aantasting van hun lichamelijke integriteit.

Het hof heeft de opgelegde straf herzien en een taakstraf van 150 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 50 uren. Daarnaast zijn de schadevergoedingsmaatregelen voor de slachtoffers bevestigd, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade aan beide aangevers. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en bepaald dat gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijk geweld in de samenleving en de verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000797-18
Uitspraak : 7 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-820365-16 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte, ter zake van het primair ten laste gelegde feit, te weten openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] , toegewezen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en verdachte ter zake van dit feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] hoofdelijk worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vorderingen dienen te worden afgewezen nu verdachte slechts een beperkte rol in het geheel heeft gespeeld.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Dit laatste houdt verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020 op grond waarvan, in plaats van vervangende hechtenis, gijzeling dient te worden opgelegd indien verhaal op verdachte niet mogelijk blijkt.
Het hof ziet in de wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep van het subsidiair ten laste gelegde feit geen aanleiding om het vonnis van de rechtbank te vernietigen, nu het hof evenals de rechtbank het onder primair ten laste gelegde feit bewezen acht.
Het hof merkt voorts op dat in de tenlastelegging, de bewezen verklaring en ook overigens in het vonnis, sprake is van een aantal kennelijke verschrijvingen. Daar waar de rechtbank spreekt over ‘
[incorrect geschreven naam aangever 2]’ dient te worden gelezen: [naam aangever 2] .
Verweer in hoger beroep
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat vrijspraak van beide feiten dient te volgen nu het vereiste opzet ontbreekt. De raadsman heeft daartoe betoogd dat er slechts bewijs voorhanden is voor het wegtrekken van [aangever 2] en het samen ten val komen, waarbij het opzet gericht was op het behoeden van [aangever 2] voor verder geweld.
Tevens heeft de raadsman betoogd dat zo het hof al bewezen zou achten dat er sprake was van openlijk geweld of mishandeling vanwege het wegtrekken van [aangever 2] , waardoor deze ten val kwam en mogelijk pijn heeft ondervonden, verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat er sprake was van een dreigende onmiddellijke aanranding van [aangever 2] , waartegen verdachte haar probeerde te beschermen, door haar weg te trekken uit de groep vechtende mannen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte [aangever 2] - die op dat moment haar vriend [aangever 1] wilde beschermen - naar achteren heeft getrokken, waardoor zij op de grond viel en dat verdachte vervolgens [aangever 2] heeft geschopt. Uit de aard van deze gedragingen, in het bijzonder het schoppen van [aangever 2] , volgt naar het oordeel van het hof dat verdachte heeft te gelden als één van de agressoren die nacht, waarmee het opzet bij verdachte is komen vast te staan.
Gelet op het bewezen verklaarde schoppen komt verdachte naar het oordeel van het hof geen beroep op noodweer toe nu niet is in te zien hoe het schoppen na het door verdachte naar achteren trekken van die [aangever 2] ingegeven kan zijn door de wens van verdachte om een anders lijf (te weten [aangever 2] ) tegen een dreigende onmiddellijke wederrechtelijke aanranding (door de vechtende groep mensen) te beschermen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft samen met een groep andere personen geweld gepleegd tegen aangevers [aangever 1] en [aangever 2] . Het geweld bestond onder meer uit het (terwijl de aangevers op de grond lagen) slaan en schoppen tegen het lichaam van de aangevers. Verdachte heeft aan dit geweld een wezenlijke bijdrage geleverd. Verdachte en haar medeverdachten hebben door deze manier van handelen de lichamelijke integriteit van de aangevers in ernstige mate aangetast en hen pijn en letsel toegebracht. Openlijk geweld in vereniging leidt in de samenleving tot gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
  • de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit;
  • de omstandigheid dat sinds het onderhavige feit inmiddels ruim 4 jaar zijn verstreken en verdachte zich sindsdien niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, een passende straf.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De door de raadsman bepleite toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade van [aangever 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 1] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daar jegens het slachtoffer met haar mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade van [aangever 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangever 2] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daar jegens het slachtoffer met haar mededaders naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de toegepaste schadevergoedingsmaatregelingen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade van [aangever 1]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 mei 2016.
Schadevergoedingsmaatregel met betrekking tot de schade van [aangever 2]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 mei 2016.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 7 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.