ECLI:NL:GHSHE:2020:2085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
200.272.561_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van gezinsproblematiek en hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen, die sinds 27 december 2018 onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder van de kinderen heeft in hoger beroep verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de GI verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 juni 2020, waarbij zowel de moeder als de vader, alsook de GI vertegenwoordigd waren. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 12 januari 2021, wat de moeder niet kon accepteren.

De moeder voert aan dat zij al hulpverlening ontvangt en in staat is om zelf hulp te zoeken, en dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft. De vader steunt de moeder en geeft aan dat hij ook veel leert van de relatietherapie. De GI daarentegen stelt dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de ouders niet voldoende openstaan voor de noodzakelijke hulpverlening. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog niet zijn weggenomen.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft, gezien de onduidelijkheid en onveiligheid in de opvoedsituatie van de kinderen. De ouders zijn weliswaar bezig met therapie en verbetering van hun relatie, maar het hof is van mening dat er nog onvoldoende resultaat is geboekt om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De beslissing van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 juli 2020
Zaaknummer : 200.272.561/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/271017 / JE RK 19-2672, C/03/271019 / JE RK 19-2673,
C/03/271021 / JE RK 19-2674 en C/03/271022 / JE RK 19-2675
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader](hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 december 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden, de ondertoezichtstelling te beëindigen c.q. niet te verlengen, danwel in het belang van de minderjarige kinderen een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 maart 2020, heeft de GI verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16 lid 2 Rv verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 december 2019;
  • een V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 21 januari 2020;
  • een V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op
  • een V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 10 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
3.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] staan sinds 27 december 2018 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van alle vier de kinderen verlengd met ingang van 12 januari 2020 tot 12 januari 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling.
De moeder krijgt reeds hulpverlening en zij is bereid om deze hulp in het vrijwillig kader voort te zetten dan wel uit te breiden. Zij is bovendien in staat om zelf hulp te zoeken en instanties te benaderen. De ouders hebben zonder bemoeienis van de GI vorm kunnen geven aan een zorgregeling en zij hebben zelfstandig een ouderschapsplan opgesteld.
De ondertoezichtstelling heeft geen meerwaarde. Er wordt gesproken over mogelijke risico’s, terwijl de maatregel niet bedoeld is om preventief in te zetten.
De kwestie van het uitdelen van een corrigerende tik is volledig uit het verband getrokken. Een verklaring van de huisarts wordt overgelegd. Het gaat ook op school goed met de kinderen, zoals blijkt uit de verklaringen van de leerkrachten. Voor haar andere zoon [halfbroer] is de moeder in staat gebleken om de afspraken over de logeerweekenden in goede banen te leiden.
De relatiebreuk tussen de moeder en de vader is inderdaad problematisch geweest, maar is nu definitief. De vader is evenwel nauw betrokken bij de opvoeding van de kinderen.
De ouders volgen relatietherapie om niet terug te vallen in oude patronen. Het doel van de therapie is om tot een goed ouderschap te komen; niet om weer bij elkaar te komen. De ouders hebben er veel baat bij en komen dingen van elkaar te weten die zij nog niet wisten.
Verder zijn de kinderen en de ouders aangemeld bij Praktijk [praktijk] ( [praktijk] ). De kinderen krijgen zowel individuele behandeling als therapie met de ouders samen. De ouders doen er alles aan om elke vorm van bedreiging voor de kinderen af te wenden.
De moeder is in het verleden onzeker geweest, maar zij werkt eraan om sterker te worden. De ondertoezichtstelling levert de moeder echter veel onnodige druk op. Zij heeft zelf een belast verleden en zij is bang dat dit tegen haar zal worden gebruikt. Desalniettemin heeft zij nu aan de behandelaar van [praktijk] toestemming gegeven om de eindrapportage met de GI te delen.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De ouders hebben niet lang met elkaar samengewoond. De vader woont op dit moment bij zijn ouders, maar hij staat ingeschreven voor een eigen woning. Hij leert veel van de relatietherapie. Er is gesproken over zijn persoonlijke verleden, waarbij een corrigerende tik evenmin werd geschuwd. De vader kijkt hier nu anders tegenaan. De ouders hebben verder meer begrip voor elkaar en kunnen nu beter met elkaar praten. Indien nodig, dan weet de vader dat hij naar buiten dient te gaan om af te koelen en als de ouders onenigheid hebben, dan wachten ze tot de kinderen slapen en praten ze er daarna rustig over.
Alhoewel de vader er al veel baat bij heeft gehad, is de therapie nog niet afgerond.
De vader betreurt het wel dat er door de GI enkel negatief over hem wordt gepraat. Hij is erg bij de kinderen betrokken en hij hoopt dat de GI ook naar zijn positieve kant kan kijken.
3.7.
De GI voert - samengevat - het volgende aan.
De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn nog steeds aanwezig. De zorg om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen wordt nog onvoldoende geaccepteerd. De ouders laten een patroon zien waarbij zij uit elkaar gaan en weer bij elkaar komen en waarbij er veelvuldig sprake is geweest van heftige ruzies, huiselijk geweld en overbelasting van de ouders. Dit zorgt voor veel onrust, onveiligheid en onduidelijkheid voor de kinderen. De relatieproblemen leiden er tevens toe dat de moeder een wisselende bereidheid heeft om de hulpverlening te accepteren. Deze bereidheid is bovendien afgenomen nu er een nieuwe begeleider in beeld is gekomen.
Er wordt daarentegen ook gezien dat de moeder een actieve houding aanneemt, hetgeen positief is. De moeder laat echter na om de GI hierbij te betrekken en de inzet van de hulpverlening lijkt vooral te zijn ingegeven om de ondertoezichtstelling te doen beëindigen.
Zo ontbreken in het door de ouders opgestelde ouderschapsplan afspraken over de veiligheid van de kinderen. Verder heeft de moeder zich op eigen initiatief tot de burgemeester van de gemeente [gemeente] gewend. De moeder wil wel hulp voor de kinderen, maar lijkt minder gemotiveerd voor hulp die gericht is op het hele systeem, waardoor het daadwerkelijke probleem in stand wordt gehouden. De moeder is tot voor kort ook weigerachtig geweest om de GI bij het behandeltraject van [praktijk] te betrekken. De GI heeft voorgesteld om met de ouders en [praktijk] in overleg te gaan over mogelijkheden voor systemische hulp. Verder heeft de GI het gezin aangemeld voor een gezinsanalyse bij de zorggroep [zorggroep] , maar de moeder heeft aangegeven dat zij enkel met [praktijk] wil samenwerken.
Er zijn verder zorgen over de corrigerende tik die de vader (en mogelijk de moeder) aan de kinderen uitdeelt, hetgeen door alle vier de kinderen wordt bevestigd. De ouders lijken dit probleem te bagatelliseren. Verder heeft de moeder in november nog beschuldigingen tegen de vader geuit over huiselijk geweld en het handelen in softdrugs.
[halfbroer] , de halfbroer van de kinderen, woont elders en staat eveneens onder toezicht van de GI. Hij komt één keer in de vier weken bij de moeder thuis. Het is van belang dat de kinderen op dat moment niet aanwezig zijn, nu [halfbroer] in het verleden ernstig grensoverschrijdend seksueel gedrag richting [minderjarige 2] heeft laten zien. De moeder lijkt de ernst van deze afspraken niet altijd in te zien.
De ouders lijken weliswaar de goede weg te zijn ingeslagen, maar zij moeten voor langere tijd aantonen dat de patronen uit het verleden zich niet meer herhalen en dat zij, wanneer de hulpverlening meer diepgang gaat krijgen, niet afhaken, zodat de systeemproblematiek kan worden aangepakt.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was.
3.8.4.
Uit het besprokene ter mondelinge behandeling van het hof komt naar voren dat de ouders in relatietherapie zijn gegaan, welke therapie door de corona-maatregelen is onderbroken, maar spoedig weer hervat zal worden. Ook heeft er inmiddels een intakegesprek plaatsgevonden bij [praktijk] , waarbij ook de gezinsvoogd aanwezig was en waarbij is afgesproken dat er een systemische behandeling zal worden ingezet. De ouders hadden [praktijk] aanvankelijk op eigen gezag ingeschakeld voor therapie voor de kinderen, maar inmiddels is de GI bij dit traject betrokken en zijn de ouders akkoord gegaan met de behandeling van het gehele gezinssysteem.
Hoewel het hof ziet dat de ouders zich willen inzetten voor verbetering van de opvoedsituatie van de kinderen doordat zij ook aan hun onderlinge relatie en hun gezamenlijk ouderschap willen werken, hetgeen het hof positief acht, zijn de zorgen van het hof over de situatie waarin de kinderen opgroeien nog niet voldoende weggenomen om de ondertoezichtstelling te kunnen beëindigen. Aanvankelijk wilde de moeder niet dat de GI enige informatie zou inwinnen bij [praktijk] of de relatietherapeut. Pas wanneer de genoemde trajecten voldoende resultaat hebben opgeleverd en daarover ook volledige openheid naar de GI is gekomen, kan wellicht worden gezegd dat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling niet meer nodig is.
3.9.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
17 december 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 9 juli 2020 uitgesproken in het openbaar door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.