In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2020, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, [minderjarige 1], tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. D.P. van der Veer, hebben in hoger beroep de vernietiging van een omgangsregeling verzocht die was vastgesteld tussen de ex-stiefvader en [minderjarige 1]. De ex-stiefvader, vertegenwoordigd door mr. A.M.W.A. Lhoëst-van de Ven, was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] gedurende de eerste acht weken één keer in de vier weken bij de ex-stiefvader zou verblijven. De ouders waren het hier niet mee eens en voerden aan dat er geen nauwe persoonlijke betrekking was tussen [minderjarige 1] en de ex-stiefvader, en dat de omgangsregeling in strijd was met de belangen van [minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof werd duidelijk dat de ouders en de ex-stiefvader geen structurele omgangsregeling wensten en dat de huidige incidentele contacten voldoende waren.
Het hof oordeelde dat de ex-stiefvader ontvankelijk was in zijn verzoek, maar vernietigde de beschikking van de rechtbank omdat de ouders en de ex-stiefvader het eens waren over de huidige situatie. Het hof benadrukte dat de vernietiging van de beschikking niet betekende dat er sprake was van een ontzeggingsgrond en dat de huidige contacten op een natuurlijke wijze moesten kunnen groeien. De ouders kregen gelijk in hun verzoek tot vernietiging van de omgangsregeling, en het hof wees het verzoek van de ex-stiefvader af.