ECLI:NL:GHSHE:2020:209
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie na overlijden van de verdachte
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1939, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor brandstichting, smaadschrift en belediging. Echter, tijdens de behandeling van het hoger beroep is gebleken dat de verdachte op 6 december 2018 is overleden. Dit leidde tot de vraag van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
Volgens artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering door de dood van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd, aangezien de verdachte niet meer in leven is om zich te verdedigen tegen de beschuldigingen.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging. Deze beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de waarborging van de rechten van de verdachte, die niet meer kan worden gehoord. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. B.J. Swagerman, en de raadsheren mr. M.J. Grapperhaus en mr. A.C. Bosch, in aanwezigheid van griffier mr. R.R.A.C. Dinnissen.