ECLI:NL:GHSHE:2020:2159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
20-002297-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling en diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor opzetheling en diefstal met een valse sleutel. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant op 10 juli 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft een diefstal waarbij de verdachte een bankpas van een hoogbejaarde vrouw heeft verworven en vervolgens meerdere geldbedragen van haar rekening heeft gepind. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit voor de opzetheling, maar het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de bankpas van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw schuldig bevonden aan zowel opzetheling als diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 2.640,84 betalen aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is eveneens toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002297-18
Uitspraak : 9 juli 2020
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 juli 2018, parketnummer 01-067919-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
01-845694-16, in de strafzaak tegen:

[Verdachte]

geboren te [geboorteplaats en datum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze vordering heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.549,14 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling te vervangen door 141 dagen gijzeling. Voorts heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde 16 dagen gevangenisstraf onder parketnummer 01-845694-16 gevorderd.
Namens verdachte is door diens raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat betreft de opzetheling. Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit en subsidiair aangevoerd dat niet alle pintransacties aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en verzocht dat het hof, indien de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 01-845694-16 wordt toegewezen, de voorwaardelijk opgelegde 16 dagen gevangenisstraf zal omzetten in een taakstraf. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman opgemerkt dat, indien het hof tot een veroordeling voor het onder 2 tenlastegelegde komt, slechts twee pintransacties aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Voor het overige refereert de raadsman zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen van de bewijsbeslissing niet met het beroepen vonnis verenigen. Om die redenen zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2017 tot en met 2 juni 2017 te Eindhoven en/of Geldrop, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed, te weten een bank-/pinpas op naam van [slachtoffer] , heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand mei 2017, te Geldrop, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portefeuille, onder andere bevattende een bankpas ten name van [slachtoffer] met bijbehorende pincode, een identiteitskaart en/of contant geld met een waarde van 120 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 mei 2017 tot en met 2 juni 2017 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer betaalautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 3500 euro), in elk geval (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf te heeft/hebben verschaft en/of (telkens) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bank-/pinpas met bijbehorende pincode, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) onrechtmatig gebruik maakte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 primair.hij in de periode van 27 mei 2017 tot en met 2 juni 2017 te Eindhoven een goed, te weten een bank-/pinpas op naam van [slachtoffer] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.hij in de periode van 27 mei 2017 tot en met 2 juni 2017 te Eindhoven, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit betaalautomaten heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] , zulks na telkens de weg te nemen goederen onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bank-/pinpas met bijbehorende pincode, waarvan hij onrechtmatig gebruik maakte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Dommelstroom, registratienummer PL2100-2017155304, afgesloten d.d. 12 maart 2018 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 48), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juni 2017 (pg. 4-11), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [gemachtigde] namens [slachtoffer] :
Ik doe namens mijn moeder aangifte van diefstal. Niemand had toestemming om mijn moeders portefeuille met inhoud weg te nemen en zich deze toe te eigenen. Mijn moeder woont in een bejaardentehuis. Op 2 juni 2017 bezocht ik mijn moeder in het bejaardentehuis. Ik zag dat de kleine toilettas van mijn moeder, waar ze alle belangrijke dingen in bewaart, op de tafel in de woonkamer stond. Ik maakte de tas open en zag direct dat de portefeuille weg was. Hierop besloot ik de bankrekening van mijn moeder te controleren. Ik zag vervolgens toen ik op de bankrekening keek dat er een bedrag van 247,27 euro op stond. Ik vond dit vreemd omdat er ongeveer 3.500 euro op moest staan. Ik heb de pinpas geblokkeerd. Ik heb een afschrift van de bankrekening van mijn moeder. Ik zag dat er vanaf 27 mei 2017 omstreeks 17.19 uur tot 2 juni 2017 1.08 uur geld van de rekening was gehaald. Ik weet zeker dat mijn moeder dit niet is geweest. In totaal is er 3.554,14 euro van mijn moeders bankrekening gehaald. Ik heb hier niemand toestemming voor gegeven, niemand had het recht hiertoe. De pincode van de bankpas stond vermoedelijk op een papiertje dat in de portefeuille werd bewaard.
Bijlage goederen:
Object: Bankbescheiden (betaalkaart);
Merk/type: ING Bank;
Bijzonderheden: IBAN: [banknummer] .
2.
Een geschrift als bedoeld in art. 344.1.4 º WvSv, dat alleen in verband met de andere bewijsmiddelen wordt gebruikt, te weten het ING overzicht van de bankrekening [banknummer] van [slachtoffer] als bijlage gevoegd bij voornoemd proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende:
CCV*TEXACO ADRIAANSE EINDHOVEN
27-05-2017
Mutatiesoort: betaalautomaat
Bedrag: 167,00
SHELL FLORAPLEIN EINDHOVEN NLD
27-05-2017
Mutatiesoort: betaalautomaat
Bedrag: 227,49
TOTAL Haagdijk EINDHOVEN NLD
27-05-2017
Mutatiesoort: betaalautomaat
Bedrag: 246,35
ING>STRIJPSESTRAAT 137
27-05-2017
Mutatiesoort: geldautomaat
Bedrag: 1.000,00
ING>WINKELCENTRUM WOENS
28-05-2017 00:44
Mutatiesoort: geldautomaat
Bedrag: 500,00
ING>WINKELCENTRUM WOENS
28-05-2017 00:43
Mutatiesoort: geldautomaat
Bedrag: 500,00
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 4 december 2017 (pg. 24-29), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte:
A: Ik heb met dat pasje gepind. Ik ben gebeld door iemand die vroeg wil je wat geld verdienen. Ik had afgesproken en diegene gaf mij een pinpas en de code. Hij zei dat ik moest proberen te pinnen. Ik heb wat gepind.
V: Waar heb je gepind?
A: Bij onder andere een bankautomaat. En tankstation.
V: Wat voor bedragen?
A: Een keer 1000 euro bij automaat. Een keer tankstation wat sigaretten en beltegoed.
V: Je had het pasje onder je dus. Hoelang?
A: Ik heb hem ongeveer twee dagen gehad.
V: Eigenlijk wist je wel dat het een pasje was, waar iets mis mee was?
A: Ja…nou...eigenlijk wel.
O: Tweede foto van pinnen, onder bijlage 2 [1] wordt getoond.
V: Wie is dit?
A: Dat ben ik.
(…)
V: Die dag is er gepind bij Total Hagendijk, Shell Floraplein, Texaco Adriaans voor wat grotere bedragen. Kun jij dat gedaan hebben?
A: Ja, dat klopt.
V: Winkelcentrum Woensel is twee keer een bedrag van 500 euro gepind. Klopt dat?
A: Ja, daar ben ik ook geweest.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 10 juli 2018, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik werd gebeld door een dealer. De dealer vroeg aan mij of ik wat wilde verdienen. Hij kwam me ophalen met de auto. De dealer gaf mij een bankpas en vroeg mij om geld te gaan pinnen. In ruil daarvoor zou ik cocaïne krijgen. Ik begreep dat het geen zuivere koffie was. Ik ben gaan pinnen en heb de dealer het geld gegeven.
In de auto zat nog een andere jongen. De dealer had gezegd dat de jongen het pasje van zijn moeder had meegenomen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde naar voren gebracht dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat de bankpas van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft de bankpas gekregen van een dealer die zei dat hij de bankpas van iemand had gekregen die een schuld bij hem had. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van opzetheling. Schuldheling kan wel bewezen worden verklaard. Het onder 2 tenlastegelegde kan niet worden bewezen, omdat verdachte geen opzet had om geld te stelen van een ander, ook niet in voorwaardelijke zin. Indien het hof al van oordeel is dat opzet kan worden bewezen, dan stelt de raadsman voorts dat niet alle pintransacties aan verdachte kunnen worden toegeschreven.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft bij de politierechter verklaard dat een dealer hem heeft gevraagd of hij wat geld wilde verdienen. De dealer is verdachte met de auto op komen halen en gaf verdachte een bankpas en vroeg hem om geld te gaan pinnen. In ruil daarvoor zou verdachte cocaïne krijgen. In de auto zat nog een andere jongen. De dealer had gezegd dat de jongen het pasje van zijn moeder had meegenomen.
Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de bankpas van misdrijf afkomstig was op het moment dat hij deze van de dealer aannam. Daarbij komt dat verdachte bij de politierechter heeft verklaard dat hij begreep dat het “geen zuivere koffie was” en dat hij ook bij de politie heeft aangegeven dat hij eigenlijk wel wist dat er iets mis was met het pasje.
Nu verdachte vervolgens met deze bankpas, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was, is gaan pinnen, acht het hof tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk geld heeft gestolen van een ander. Voor zover de raadsman heeft bepleit dat niet alle pintransacties aan verdachte kunnen worden toegeschreven, stelt het hof op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte in ieder geval meerdere keren met de bankpas van [slachtoffer] heeft gepind.
Het hof verwerpt het verweer voor het overige en acht zowel de onder 1 tenlastegelegde opzetheling als het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

opzetheling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft

gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een bankpas en heeft vervolgens meerdere grote geldbedragen met deze bankpas en bijbehorende pincode gepind van de bankrekening van het slachtoffer, een hoogbejaarde vrouw. Hij heeft daarmee uit eigen gewin het slachtoffer schade berokkend met als gevolg dat er na het overlijden van het slachtoffer geen geld meer was om haar begrafenis te kunnen betalen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2020, is de verdachte meermalen onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tevens blijkt uit dit uittreksel dat de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.549,14 ter zake van materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.640,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij, nadat voeging door een opgave van de inhoud van de vordering bij de officier van justitie heeft plaatsgevonden en vóór de behandeling op de terechtzitting in eerste aanleg, is overleden.
De [gemachtigde] , zoon van de benadeelde partij heeft in hoger beroep verklaard zich te willen voegen voor het bedrag van de originele vordering, te weten voor het bedrag van € 3.549,14.
Overeenkomstig artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering duurt de voeging, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. Voor zover de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen.
Het hof is van oordeel dat na het overlijden van de benadeelde partij, [gemachtigde] zich niet namens de benadeelde partij kan voegen in hoger beroep noch als erfgenaam noch als nabestaande.
Het strafgeding voorziet namelijk niet in de mogelijkheid dat de erfgenaam (of nabestaande) de procespositie van de benadeelde partij overneemt.
De voeging, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, duurt wel van rechtswege voort. Het hof zal ingevolge artikel 361, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering in zoverre op de vordering beslissen. De omstandigheid dat de benadeelde partij ten tijde van de op diens vordering te nemen beslissing is overleden, staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen voor de materiële schade als gevolg van de pinbetaling bij het Total benzinestation en een geldopname van € 1.000,- op 27 en 28 mei 2017, totaal tot een bedrag van ongeveer € 1.300,-. De vordering is voor het overige betwist.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat in ieder geval de pintransacties vanaf 27 mei 2017, 17:19 uur tot en met 28 mei 2017, 00:44 uur aan de verdachte kunnen worden toegeschreven, totaal tot een bedrag van € 2.640,84. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.640,84. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden betaling van de schadevergoeding bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 februari 2017 onder parketnummer 01-845694-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 16 dagen dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het
bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.640,84 (tweeduizend zeshonderdveertig euro en vierentachtig cent) bestaande materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der voldoening;
verklaart [gemachtigde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.640,84 (tweeduizend zeshonderdveertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 36 (zesendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2017, parketnummer 01-845694-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 9 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Bijlage 2 bevat een foto van een pinautomaat waar iemand staat te pinnen met als tijdsaanduiding 28/05/2017 00:44:15. Op dit tijdstip is er blijkens bewijsmiddel 2 geld van de rekening van [slachtoffer] afgeschreven.