De moeder voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan.
Er is geen reden voor een (verlenging van de) ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , deze is niet in haar belang en bovenal in strijd met de wensen van [minderjarige 1] . Anders dan de rechtbank overweegt belast de moeder [minderjarige 1] niet.
De moeder wijt het gegeven dat er geen hulpverlening van de grond is gekomen aan de passieve opstelling van de GI. Eerst in mei 2020 is er met [minderjarige 1] gesproken. Daarbij komt dat de omgangsmomenten continu zijn geannuleerd en de hulpverlening van ViaNeo definitief is stopgezet. Onduidelijk is welke doelen er in het kader van de ondertoezichtstelling bereikt moeten worden.
Wat betreft de verlenging van de ondertoezichstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] refereert de moeder zich aan het oordeel van de rechtbank. De moeder vindt echter dat haar verzoek om benoeming van een bijzonder curator ten behoeve van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ten onrechte is afgewezen en voert daartoe aan dat er wel degelijk sprake is van een conflict tussen de ouders en/of de GI, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Daarbij komt dat [minderjarige 3] graag omgang wil met de moeder en met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hierin niet is gehoord. De moeder heeft gehoord dat [minderjarige 2] geen omgang wil met haar en ook niet met [minderjarige 1] ; de moeder acht het echter niet in zijn belang om gedurende een lange tijd geen omgang met zijn zus en moeder te hebben.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] stelt de moeder dat niet voldaan is aan het wettelijk toetsingskader. Uit de motivering van de rechtbank blijkt niet dat de maatregel noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .
De moeder voert daartoe aan dat ten onrechte is overwogen dat [minderjarige 1] in de thuissituatie bij de moeder onvoldoende ruimte krijgt om vragen te stellen en te praten over zaken die haar belasten en emotioneren en om een eigen mening te vormen en een eigen identiteit te ontwikkelen. Daarnaast betwist de moeder dat er een patroon is ontstaan waarin zij voortdurende de strijd aangaat met de GI, zich daarin eigengereid opstelt en zij de effectiviteit van de ingezette hulpverlening frustreert. Eveneens ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de situatie waarin [minderjarige 1] is weggelopen de bestaande zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder enkel hebben vergroot en dat de vaststelling dat de moeder een rol heeft gespeeld bij het weglopen en onvindbaar blijven van [minderjarige 1] gerechtvaardigd is.
Tot slot ontkent de moeder dat tegen de achtergrond van genoemde zorgen iedere vorm van hulpverlening of andersoortig ingrijpen gedoemd is te mislukken zolang [minderjarige 1] de vrijheid heeft om bij de moeder te verblijven.
De moeder benadrukt dat het belang van [minderjarige 1] onvoldoende is meegewogen. Zij voelt zich veilig bij de moeder. Nu zij sinds de uitspraak van 28 februari 2020 spoorloos is, is er volgens de moeder genoeg reden om aan te nemen dat [minderjarige 1] ook weg zal proberen te lopen van het gezinshuis. [minderjarige 1] wil niet naar een gezinshuis. Er ontbreekt bovendien een concreet plan voor de begeleiding van [minderjarige 1] als zij daar geplaatst wordt. Niet duidelijk is of zij dan contact kan hebben met familie en haar dieren. Daarbij komt dat de doelgroep van het gezinshuis is een heel andere is dan waarvoor [minderjarige 1] uit huis is geplaatst. Zij zal zich daar niet op haar plaats voelen. De meest veilige plek van [minderjarige 1] is bij de moeder thuis.
3.8.1.Tijdens de mondelinge behandeling is door en namens de moeder, in aanvulling op het voorgaande, het volgende aangevoerd.
Een spoedige schorsing op de voet van artikel 360 lid 2 Rv van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring is in het belang van [minderjarige 1] ; De school is namelijk bereid om mee te werken aan het alsnog afnemen van de schoolexamens. Hiervoor is echter vereist dat het hof zo snel mogelijk beslist tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beslissing. Vanaf dat moment kan [minderjarige 1] namelijk naar huis komen en afspraken maken met de school.
Wat betreft de uithuisplaatsing benadrukt de moeder dat een kind in beginsel onder de zorg van de ouders dient te blijven, een uithuisplaatsing zo kort mogelijk dient te duren en dat een spoedige terugplaatsing het doel moet zijn. Verder dient het contact met de familie en het betreffende kind gegarandeerd zijn. [minderjarige 1] heeft echter sinds de uitspraak van de rechtbank op 28 februari 2020 geen enkel contact meer met de familie en haar sociale leven is verstoord. Er ligt verder geen plan van aanpak van de GI wat betreft de omgang en de contacten tussen [minderjarige 3] en [minderjarige 1] zijn stopgezet. Op grond van artikel 8 EVRM dient het contact tussen het kind en de ouders en broers en zussen bevorderd te worden. Ook kan [minderjarige 1] sinds de beslissing uithuisplaatsing niet meer paardrijden en meedoen aan wedstrijden. Zij verwijst naar artikel 20 IVRK.
Wat betreft tot het ontbreken van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] wijst de moeder op het feit dat [minderjarige 1] bijna 18 jaar is en dat kinderen zich op die leeftijd in de regel tegen de ouders verzetten. Dit heeft alles met de relatie van de vader en [minderjarige 1] te maken en niet met de moeder.