ECLI:NL:GHSHE:2020:2207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.261.157_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling na scheiding van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020, gaat het om de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag en een zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2011. De vader had eerder in eerste aanleg verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van het kind, een omgangsregeling en gezamenlijk gezag. De rechtbank had in haar beschikking van 20 maart 2019 de verzoeken van de vader afgewezen, omdat partijen de rechtbank niet op de hoogte hadden gehouden van de stand van zaken. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 juni 2020, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren, heeft de moeder uiteindelijk ingestemd met gezamenlijk gezag, hoewel ze aanvankelijk twijfels had over de uitvoering hiervan. Het hof overweegt dat het belang van het kind voorop staat en dat beide ouders een gelijkwaardige rol moeten spelen in de opvoeding. Het hof wijst het verzoek van de vader toe, waarbij het gezamenlijk gezag wordt vastgesteld en een zorgregeling wordt vastgesteld die inhoudt dat het kind de ene week bij de vader verblijft van woensdag 18 uur tot vrijdag 18 uur en de andere week van woensdag 18 uur tot zondag 18 uur. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij de moeder in even jaren haar voorkeur kan opgeven voor vakantieweken.

Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader toe, waarbij het belang van het kind en de samenwerking tussen de ouders centraal staan. De ouders hebben afgesproken om begeleiding te zoeken om de gezamenlijkheid in het ouderschap te bevorderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 juli 2020
Zaaknummer: 200.261.157/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/236095/FA RK 17-2052
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.R.J.W. Delsing,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.C.L.G.J. Ruyters-Stevens.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]
.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2019, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16 lid 2 van het Wetboek van Rechtsvordering verwezen naar de enkelvoudige kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020 via Skype for Business. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 november 2017;
- het door de advocaat van de vader ingediende V6-formulier van 27 juni 2019 met de processtukken uit de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 1 juli 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] (na verkrijging van vervangende toestemming) op 7 juni 2018 erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Met betrekking tot de procedure in eerste aanleg is voor dit hoger beroep het volgende van belang.
De vader heeft in eerste aanleg bij verzoekschrift van 23 mei 2017 verzocht om (i) aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] , (ii) de door hem in zijn petitum beschreven omgangsregeling vast te stellen en (iii) hem samen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten.
Bij beschikking van 19 juni 2017 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd en de zaak voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 12 december 2017 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen en ouders verwezen naar een traject gericht op ouderschapsreorganisatie bij Yvoor en de zaak voor het overige aangehouden.
Bij de bestreden beschikking van 20 maart 2019 heeft de rechtbank de overige verzoeken van de vader (omgangsregeling en gezag) afgewezen, omdat – kort gezegd – partijen de rechtbank, na meerdere verzoeken daartoe, niet meer op de hoogte hebben gesteld van de stand van zaken en de rechtbank niet in staat is gesteld om te beslissen op de verzoeken van de vader.
3.3.
De vader kan zich met de laatstgenoemde beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in zijn beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De vader en de moeder zijn even belangrijk voor [minderjarige] . [minderjarige] komt graag bij de vader en graag bij de moeder. De ouders wonen in dezelfde straat, ze communiceren prima over “koetjes en kalfjes”, maar als het gaat om [minderjarige] klapt de moeder vaak dicht. Beide ouders zouden een gelijkwaardige ouderrol in het leven van [minderjarige] moeten en kunnen spelen, in de vorm van gezamenlijk gezag en een verdeling van de zorg – en opvoedtaken bij helfte.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder vindt het lastig om met de vader tot beslissingen over [minderjarige] te komen. Ze vreest voor veel discussie als er gezamenlijk gezag is. De omgangsregeling zoals deze nu loopt, loopt goed, hier hoeft niets aan te veranderen.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij in het belang van [minderjarige] kan instemmen met gezamenlijk gezag. Zij geeft daarbij aan dat het voor haar een grote stap is, maar dat zij begrijpt dat het belangrijk is voor [minderjarige] om twee gezaghebbende ouders te hebben.
Het verzoek van de vader om een contactregeling bij helfte vindt de moeder een te grote wijziging. Zij kan met een deel van vaders verzoek instemmen, maar niet met alles.
3.6.
Het hof zal hierna ingaan op de concrete, door de vader en door de moeder gewenste, regeling.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Nu de moeder heeft ingestemd met het verzoek van de vader om gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te worden belast, en het hof ook geen onaanvaardbare risico’s aanwezig acht, zal het hof het verzoek toewijzen.
Verdeling zorg- en opvoedtaken
3.7.3.
Uitgaande van gezamenlijk gezag is artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing voor de beoordeling van het verzoek van de vader omtrent de contactregeling (de verdeling van de zorg- en opvoedtaken). Ingevolge lid 2 van dit artikel kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken omvatten aan ieder der ouders.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.4.
De huidige regeling houdt in dat [minderjarige] in de ene week van woensdag om 17 uur tot vrijdag vóór school, dan wel om 10 uur (indien geen school), en de andere week van vrijdag na school, dan wel vrijdag 13 uur (indien geen school), tot zondag 18 uur bij de vader verblijft. De feestdagen (Kerst en Pasen) hebben de ouders in onderling overleg verdeeld; in de vakanties loopt de reguliere regeling door en overleggen ouders onderling of [minderjarige] soms wat langer bij de een of de ander verblijft; daarin zit nog geen duidelijke structuur.
3.7.5.
De vader wenst een regeling die inhoudt dat [minderjarige] de ene week bij de vader verblijft van woensdag 18 uur tot vrijdag 18 uur en de andere week van woensdag 18 uur tot zondag 18 uur. Voorts wenst hij een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte.
3.7.6.
De moeder kan instemmen met de ene week van woensdag 18 uur tot vrijdag tot 18 uur (in plaats van tot vrijdagochtend). De andere week van woensdag 18 uur tot zondag 18 uur bij de vader vindt de moeder veel, zij wenst deze (andere) week de regeling te houden zoals het nu is, dus van vrijdag 18 uur tot zondag 18 uur.
3.7.7.
Het hof stelt voorop dat de wet tot uitgangspunt neemt dat het kind van de ouders over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. De meest wenselijke situatie is daarbij dat de ouders een gelijkwaardige rol spelen in het leven van een kind (artikel 1:247 lid 4 BW). Uit het vijfde lid van dit artikel volgt dat ouders ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening kunnen houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de gevolgen van het verbreken van de partnerrelatie.
Een gelijkwaardige rol betekent niet per definitie een 50/50 verdeling van de zorg- en opvoedtaken; het gaat er bij gelijkwaardigheid ook en vooral om dat beide ouders de ouderlijke verantwoordelijkheden op gelijk niveau dragen, met respect voor elkaars rol in het leven van het kind. Ouders dienen elkaar een volwaardige rol in het leven van het kind te gunnen en het kind en elkaar daarin te ondersteunen. In onderhavige zaak hebben de vader en de moeder laten zien dat zij het in zich hebben om in het belang van [minderjarige] gezamenlijk de ouderlijke verantwoordelijkheden op zich te nemen. Het is het hof duidelijk geworden dat de ouders allebei hun best doen om de huidige regeling voor [minderjarige] zo goed mogelijk te laten verlopen. De moeder heeft een belangrijke stap gezet door in te stemmen met het gezamenlijk gezag.
3.7.8.
Bovenstaande overwegingen brengen met zich dat het belang van [minderjarige] het meest gediend is met de verdeling van de zorg- en opvoedtaken zoals door de vader voorgesteld. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de ouders bij elkaar in de straat wonen, zodat de wisselmomenten geen probleem opleveren en bij voorkeur bij en vanuit de ouders thuis plaatsvinden in plaats van op school.
De verdeling zal dan zijn als volgt: [minderjarige] verblijft de ene week van woensdag 18 uur tot vrijdag 18 uur bij de vader en de ander week van woensdag 18 uur tot zondag 18 uur. De vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld in onderling overleg te bepalen, waarbij geldt dat de moeder in de even jaren haar eerste voorkeur voor de vakantieweken mag opgeven en in de oneven jaren de vader zijn eerste voorkeur voor de vakantieweken mag opgeven.
3.7.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat de moeder behoefte heeft aan begeleiding en hulp om de gezamenlijkheid in het ouderschap op een voor haar prettige en werkbare manier vorm te geven. De vader heeft ingestemd met een hierop gericht traject. Ouders hebben afgesproken dat de moeder, al dan niet samen met haar advocaat, zal uitzoeken waar zij het beste terecht kunnen, ofwel bij Yvoor (als zij de wachtlijst kunnen overslaan omdat zij daar al in beeld zijn), ofwel ergens anders. De raad adviseerde tijdens de mondelinge behandeling het traject “Nieuw Ouderschap” van Xonar.
3.8.
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en de resterende verzoeken van de vader alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 maart 2019;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]
;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedtaken met betrekking tot [minderjarige] de volgende regeling vast:
  • [minderjarige] verblijft de ene week van woensdag 18 uur tot vrijdag 18 uur bij de vader en de ander week van woensdag 18 uur tot zondag 18 uur;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld in onderling overleg te bepalen, met dien verstande dat de moeder in de even jaren haar eerste voorkeur voor de vakantieweken mag opgeven, en de vader in de oneven jaren.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.R.M. van Leuven en is door C.N.M. Antens op 16 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.