ECLI:NL:GHSHE:2020:2232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
200.279.372_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en beoordeling van de stabiliteit van de persoonlijke situatie van de appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van de appellant voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M.A. Bouwens, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 2 juni 2020 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen voldoen, gezien zijn persoonlijke situatie en de psychische problematiek die hij ondervond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2020 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij na een heftige gebeurtenis in zijn familie naar België was vertrokken in de hoop een nieuwe start te maken. Echter, door rugklachten kon hij zijn werk niet voortzetten en keerde hij terug naar Nederland. De appellant heeft betoogd dat hij nu stabieler is en dat hij in staat is om aan zijn verplichtingen te voldoen, mits hij de juiste begeleiding en behandeling ontvangt.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke situatie van de appellant op dat moment nog niet voldoende stabiel was om aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft daarbij verwezen naar de noodzaak van een nieuw behandeltraject en de afwezigheid van een actuele verklaring van een hulpverlener die de beheersbaarheid van de psychische problematiek bevestigt. Het hof heeft het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat de appellant nog te kwetsbaar is om aan de verplichtingen te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 juli 2020
Zaaknummer : 200.279.372/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/273695 / FT RK 20/52
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens te Urmond, gemeente Stein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 2 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2020, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] van toepassing te verklaren
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Bouwens.
- [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] .
Voorts zijn verschenen de heer [ambulant begeleider] , ambulant begeleider [organisatie 1] , en een kennis van [appellant] mevrouw [kennis]
.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 mei 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen (producties 3 tot en met 7) van de advocaat van [appellant] d.d. 25 juni 2020;

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het gedane verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV 4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] (onder aftrek van een dubbeltelling) blijkt een totale schuldenlast van € 62.483,82.
Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De schuld aan [schuldeiser] is hij aangegaan na een heftige gebeurtenis binnen zijn familie. Zijn neefje is gedood tijdens een caféruzie. Dit heeft veel teweeg gebracht binnen de familie van [appellant] , in die zin dat de familie voor eigen rechter wilde gaan spelen. [appellant] heeft hiervan afstand genomen door zijn vlucht te nemen naar België en daar in zijn visie een nieuwe start te maken. Daar hoorde zijn plan bij dat hij met het inkomen dat hij verwierf bij [bedrijf] en Hotel [hotel] een financiële verplichting zou aangaan (om zijn woning in België te kunnen inrichten) en tevens in de toekomst de bestaande schulden zou voldoen. Dit plan heeft niet zo mogen uitpakken, nu [appellant] enkele weken later door zijn rug ging en geen arbeid meer kon verrichten. Dit betekende dat hij niet meer aan zijn financiële verplichtingen kon voldoen en hij geen andere keuze had dan om terug te keren naar Nederland.
3.4.1.
[appellant] verweert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal nakomen. Hij kan aannemelijk maken dat zijn problematiek in die mate beheersbaar is en er voldoende begeleiding en bescherming aanwezig is, waardoor hij wel in staat kan worden geacht om te voldoen aan de regels voortvloeiende uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. In overleg met [organisatie 1] zal zo mogelijk een nieuwe verklaring inzake de beheersbaarheid van de problematiek worden opgesteld en aan het gerechtshof worden toegezonden, tijdig voor de mondelinge behandeling.
Met begeleiding van [organisatie 1] en de opnieuw te starten behandeling bij de psycholoog /
psychiater is de psychische problematiek beheersbaar waardoor [appellant] aan zijn
verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling kan voldoen en geen nieuwe
schulden zal doen en/of laten ontstaan. [appellant] geeft te kennen dat hij heeft geleerd van wat er is gebeurd en dat hij niet nogmaals een actie zal ondernemen zoals hij bijna 3 jaar geleden heeft gedaan. Hij voelt
zich stabieler, vraagt en aanvaardt hulp en gerichte psychologische behandeling. Het is hem
veel waard om aan een goede toekomst te blijven werken.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De rechtbank heeft het alleen over het inkomen van [bedrijf] ten tijde van aangaan lening [schuldeiser] , maar hij had ook inkomen van [hotel] . Hij werkte fulltime bij twee werkgevers tegelijkertijd. In verband met zijn psychische toestand toentertijd heeft hij een nieuwe stap willen maken door naar België te gaan. Hij werkte dus fulltime en verdiende 1900 euro netto per maand. Op vragen van het hof heeft [appellant] aangegeven dat sprake was van een detacheringscontract. De schuld aan [schuldeiser] is ten tijde van die detachering aangegaan. Het inkomen van [appellant] was toereikend, maar er was inderdaad geen garantie dat de detachering zou doorlopen. Vanwege rugklachten is hij ziek geworden waardoor hij niet kon werken.
Zijn schulden bedroegen € 40.000,-- en zijn nog opgelopen, daarom heeft [appellant] hulp gezocht in Nederland bij zijn begeleider de heer [ambulant begeleider] . Er heeft destijds geen overleg met de beschermingsbewindvoerder plaatsgevonden, want [appellant] was met de noorderzon vertrokken.
Hij is nu 30 en wil aan zijn toekomst werken. Hij wil ook samen met zijn begeleider werken aan een opleiding. Hij heeft veel contact met zijn begeleider en zijn (noem)tante (mevrouw [kennis] ) die hem helpt. Het is nu juist het moment om hem toe te laten. Er bestaat een grote kans dat hij begeleiding nodig blijft houden en dat lijkt het UWV ook te vinden. De problematiek is nu wel beheersbaar . Hij is gemotiveerd en onderneemt geen drieste stappen meer waardoor schulden ontstaan. [appellant] is samen met zijn begeleiders naar de huisarts gegaan, want [organisatie 2] , van wie hij psychische hulp ontving, is failliet. Er is op dit moment nog geen nieuwe behandeling gestart. [appellant] is wel aangemeld voor een behandeling bij zorgverlener [zorgverlener] . De vordering van het CJIB betreffen verkeersboetes. Er staat nog € 2.800,-- open, maar er wordt maandelijks afgelost. De vordering van de gemeente is ontstaan, omdat [appellant] was vertrokken naar België en hij zijn uitkering niet had stopgezet.
De EMDR-therapie heeft [appellant] destijds afgekapt, omdat hij telkens dezelfde vragen kreeg. Of [appellant] onder behandeling bij [zorgverlener] wil vindt hij een moeilijke vraag. Hij is wel gemotiveerd als er een ander passend traject wordt gevonden. [appellant] is punctueel en komt zijn afspraken na. Het WSNP-traject is erg belangrijk voor hem om uit de problemen te komen. [appellant] is vanaf zijn jeugd begeleid door mevrouw [kennis] . Dat doet zij nog steeds. De WSNP is een soort van behandelingstraject op zichzelf voor [appellant] . Er is een indicatie voor zorg via de wet WMO. Het worden pittige jaren bij toelating tot de WSNP, zoals de inspanningsplicht, maar hij is er klaar voor.
3.5.1.
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] , heeft ter zitting – zakelijk weergegeven – het volgende toegevoegd:
Het is erg jammer dat [appellant] een lening heeft gevraagd en gekregen van [schuldeiser] . Voor het overige is de situatie stabiel. Er zijn amper nieuwe schulden bijgekomen. Het is jammer dat hij destijds naar België is vertrokken. Met uitzondering van die zes weken is het eigenlijk allemaal gewoon goed verlopen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV van 2 augustus 2019. De verzekeringsarts is ten aanzien van de psychische problematiek van [appellant] tot de volgende conclusie gekomen:
“Klant voldoet aan criteria van ernstige psychische stoornis (EPS) op basis van de voorgeschiedenis, uitblijvend resultaat bij behandeling en observaties tijdens spreekuur,
Bij toets van het persoonlijk en sociaal functioneren blijkt dit marginaal en sterk afhankelijk van de ondersteuning van de thuisbegeleiding. Dit maakt dat er feitelijk sprake is van persoonlijk en sociaal disfunctioneren. Hiermee behoort klant tot een uitzonderingscategorie van het Schattingsbesluit. Klant heeft geen benutbare mogelijkheden. Er is terecht gesteld dat de klant geen of marginale mogelijkheden heeft. De sociaal-medische begeleiding is adequaat geweest. De klant heeft geen benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De klant heeft een ernstige stoornis waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat.”
3.6.2.
Het hof merkt in de eerste plaats op dat [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat hij voor zijn psychische problematiek niet langer onder behandeling staat bij [organisatie 2] en dat thans wordt gezocht naar een nieuw behandeltraject, zoals bijvoorbeeld bij [zorgverlener] . Met betrekking tot de psychische problematiek rond [appellant] verwijst het hof, evenals eerder de rechtbank in het vonnis waarvan thans beroep, naar artikel 5.4.3. Bijlage IV Procesreglement insolventiezaken rechtbanken. Hierin is bepaald dat een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Het hof hecht er, ook meer algemene zin, aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig overigens niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan.
3.6.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellant] om op dit moment te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling nog te vroeg is. Naar het oordeel van het hof is niet althans onvoldoende gebleken dat de persoonlijke situatie van [appellant] op dit moment zo stabiel is dat hij in staat moet worden geacht aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen te kunnen gaan en blijven voldoen. Gebleken is dat [appellant] zijn EMDR-therapie om hem moverende redenen heeft afgebroken en dat thans geen behandeling plaatsvindt. Om die reden kan een verklaring als bedoeld in het procesreglement ook niet worden overgelegd.
Het hof overweegt in dat verband dat [appellant] eerst een nieuw behandeltraject bij [zorgverlener] of een andere hulpverlenende instantie dient te starten, te doorlopen en af te ronden, althans daarin een zodanig punt te bereiken dat van beheersbaarheid als hierboven bedoeld sprake is, zodat [appellant] dan op een verantwoorde manier in de wettelijke schuldsanering kan worden opgenomen. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat op dit moment het risico te groot is dat [appellant] bij toelating tot de schuldsaneringsregeling niet in staat zal zijn aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, met als gevolg dat de schuldsaneringsregeling door de rechtbank tussentijds wordt beëindigd en hij gedurende 10 jaar geen hernieuwd verzoek bij de rechtbank kan indienen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Het hof wenst daarbij in het bijzonder te benadrukken dat -anders dan dat kennelijk door [appellant] en/of zijn begeleider beleefd wordt- de schuldsaneringsregeling nu eenmaal niet kan worden beschouwd als of bedoeld is als een hulpverleningstraject. De WSNP-bewindvoerder is geen maatschappelijk werker. Zijn taak is er uitsluitend op gericht zoveel mogelijk gelden te vergaren ten behoeve van de schuldeisers.
[appellant] staat weliswaar onder beschermingsbewind en krijgt ondersteuning van zijn ambulant begeleider en een kennis die hem met raad en daad terzijde staat, maar het hof is van oordeel dat [appellant] , gelet op zijn psychische problematiek, op dit moment nog te kwetsbaar is om te kunnen voldoen aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen.
3.6.4.
Het hof overweegt wellicht ten overvloede dat voorts niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Gebleken is immers dat [appellant] nadat hij naar België was vertrokken een lening had afgesloten voor herinrichtingskosten gelegen tussen € 13.000,-- en € 15.000,-- terwijl hij op dat moment al een totale schuldenlast had van ongeveer € 40.000,--. Zijn financiële situatie was op dat moment wellicht in zijn ogen relatief gunstig, maar gezien de tijdelijke aard van zijn contract had hij er rekening mee moeten houden dat dit voor de toekomst onzeker was.
3.6.5.
Aan het verzoek van [appellant] tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw komt het hof niet toe, nu het verzoek van [appellant] wordt afgewezen op grond van artikel 288 aanhef en sub c Fw en de hardheidsclausule hierop niet van toepassing kan zijn.
3.7.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J. Bartelds en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.