ECLI:NL:GHSHE:2020:2325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
200.260.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind is beëindigd en de moeder alleen het gezag is toegewezen. De vader, die in detentie zit, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat de verhoudingen tussen de ouders ernstig verslechterd zijn, wat een risico voor de minderjarige met zich meebrengt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 16 juni 2020 gehouden, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader heeft tijdens zijn detentie verschillende cursussen gevolgd om zijn emoties te reguleren en heeft aangegeven dat hij wil werken aan een betere verstandhouding met de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn, maar dat het nog te vroeg is om het gezamenlijk gezag te herstellen. De rechtbankbeslissing om het gezag bij de moeder te laten en geen omgangsregeling vast te stellen, is door het hof bekrachtigd. Het hof heeft de hoop uitgesproken dat de ouders in de toekomst hun verstandhouding kunnen verbeteren, zodat een gezamenlijke gezagsuitoefening mogelijk wordt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 juli 2020
Zaaknummer: 200.260.134/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/222168 / FA RK 16-2141 (gezag) en C/03/236377 / FA RK 17-2144 (omgang)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. R.C.C.M. Nadaud, thans mr. C.B.E. Noijen,
tegen
[de moeder],
in deze zaak woonplaats gekozen hebbende te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van Riet.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een omgangsregeling vast te stellen zoals het hof juist acht.
Uit de door de vader geformuleerde grieven blijkt dat het hoger beroep tevens is gericht tegen de beslissing met betrekking tot het gezag en naar het hof begrijpt verzoekt de vader tevens , de beschikking van de rechtbank ook op dit punt te vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2019, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vader ongegrond te verklaren en het door hem verzochte af te wijzen.
2.3.
De meervoudige kamer van het hof heeft de zaak op grond van artikel 16, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de enkelvoudige kamer. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Noijen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Riet;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 28 maart 2017 en 25 februari 2019;
  • stukken uit eerste aanleg, waaronder het raadsrapport van 21 december 2018, ingekomen op 6 juni 2019;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen op 22 juli 2019;
  • het eindverslag van de begeleide omgangsregeling (BOR) bij de Mutsaersstichting
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 25 maart 2020;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 11 juni 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.2.
Bij kort geding vonnis van 14 november 2018 is de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals opgenomen in het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 14 september 2018, met onmiddellijke ingang opgeschort totdat de rechter in de bodemzaak (C/03/222168 / FA RK 16-2141) anders heeft beslist.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] . Het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] heeft de rechtbank afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen.
Tussen de ouders is al geruime tijd geen sprake van enig overleg en de verhouding tussen de ouders is ernstig verslechterd, waardoor sprake is van een wijziging van omstandigheden. Ondanks ingezette middelen, waaronder twee BOR-trajecten, is het niet gelukt de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De ernstige en aanhoudende onveiligheid wordt onderstreept door het aan de vader opgelegde contactverbod en de emotionele houding en het daarmee gepaard gaande gedrag van de vader ter zitting van 25 februari 2019. Het is voldoende aannemelijk dat [minderjarige] klem en verloren is geraakt tussen de ouders, althans het is aannemelijk dat zij daartoe een groot en onaanvaardbaar risico loopt en gebleken is dat van een feitelijke gezamenlijke gezagsuitoefening inmiddels geen sprake meer is. Niet te verwachten valt dat dit op korte termijn zal (kunnen) veranderen. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder alleen met het gezag wordt belast.
Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek van de vader en een ernstig verstoorde relatie tussen de ouders, welke omstandigheden in de weg staan aan het bewerkstelligen van contacten tussen de vader en [minderjarige] . Hoewel de contacten tussen de vader en [minderjarige] in beginsel van belang worden geacht voor de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] en bij BOR werd gezien dat [minderjarige] positief reageert op de vader, heeft de spanning die de dreigende houding van de vader meebrengt negatieve invloed gehad op [minderjarige] . Door de gevoelens van onveiligheid bij betrokkenen is het laatste BOR-traject vroegtijdig beëindigd. De agressie-regulatieproblematiek van de vader staat in de weg aan het welslagen van het BOR-traject en deze problematiek maakt onbegeleide omgang op dit moment onmogelijk en niet in het belang van [minderjarige] . Voor het komen tot een omgangsregeling is het noodzakelijk dat de vader zich, in het belang van [minderjarige] , laat behandelen teneinde zijn emoties onder controle te houden. Thans bestaan er geen mogelijkheden om te komen tot een omgangsregeling waarbij de (emotionele maar mogelijk ook fysieke) veiligheid voor [minderjarige] voldoende gewaarborgd kan worden.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De vader voert in het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
Het is onjuist dat al geruime tijd geen sprake meer was van overleg tussen de ouders. In september 2018 is in onderling overleg tussen partijen nog een ouderschapsplan tot stand gekomen. Wel is de verhouding tussen de ouders is al sinds 2016 niet goed te noemen, mede doordat de moeder de omgang frustreert. Het is echter niet juist dat deze zodanig is verslechterd dat [minderjarige] nu klem zou zitten tussen de ouders. [minderjarige] loopt ook geen onaanvaardbaar risico om klem en verloren te raken. Het door de voorzieningenrechter uitgesproken contactverbod geldt niet tussen de vader en [minderjarige] . Ten aanzien van [minderjarige] is nooit van een onveilige situatie gebleken. De vader kan zich intimiderend opstellen tegenover derden, maar dat is nooit het geval geweest tegenover [minderjarige] . De vader reageert heel voorspelbaar als het over de omgang met [minderjarige] gaat. Hij wordt boos, emotioneel en dreigend als de omgang niet doorgaat, maar blaffende honden bijten niet. Overleg in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening kan ook schriftelijk gebeuren. De vader is nooit concrete hulpverlening aangeboden. Hij staat daar nog altijd voor open. De vader betwijfelt of de moeder bereid is hulp te zoeken.
Uit niets blijkt dat de houding van de vader een negatieve invloed heeft gehad op [minderjarige] en dat hierdoor het laatste BOR-traject vroegtijdig is beëindigd. De vader gedraagt zich normaal en liefdevol tegenover [minderjarige] . Hij is nooit emotioneel ongereguleerd tegen [minderjarige] opgetreden. Het traject is beëindigd omdat de Mutsaersstichting van mening is dat de vader zich dreigend opstelt richting de medewerkers. Bovendien heeft meegespeeld dat de ouders samen bezig waren met het opstellen van een ouderschapsplan. De problemen die de vader had met de medewerkers van de Mutsaersstichting worden ten onrechte volledig in zijn schoenen geschoven. De Mutsaersstichting had ervoor moeten zorgen dat de moeder haar medewerking aan het BOR-traject gaf. Ten onrechte is voorbij gegaan aan de houding van [minderjarige] ten opzichte van de omgang. Zij heeft behoefte aan haar vader. Door zowel de raad als de Mutsaersstichting worden kansen gezien voor omgang, met hulpverlening en indien duidelijk gekaderd. De rechtbank heeft niet voldoende vastgesteld dat aan de gronden voor een ontzegging van de omgang is voldaan.
3.5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 16 juni 2020 voert de vader in aanvulling op het beroepschrift, samengevat, het volgende aan.
De vader is aan zichzelf aan het werken. Tijdens zijn detentie heeft hij een agressie-regulatietraining gevolgd en via reclassering een I-respect-training. Hij is op dit moment bezig met de training ‘Kies voor Verandering’. Verder heeft hij gesprekken gehad met medewerkers van de penitentiaire inrichting (PI), met de pastoor en met vrijwilligers binnen de PI. Omdat hij het verlies van [minderjarige] nooit een plek heeft kunnen geven heeft de vader contact met een psycholoog.
De ouders hebben elkaar in het verleden in de weg gezeten en [minderjarige] is daarvan de dupe geworden. Dat mag niet meer gebeuren. Het contactverbod stond er ook aan in de weg om zaken op te lossen. Ondanks het contactverbod hebben de ouders nu contact met elkaar. De moeder heeft de vader een brief geschreven en haar telefoonnummer gegeven. De ouders hebben inmiddels meerdere keren telefonisch contact met elkaar gehad. De vader weet nog niet hoe lang hij in de penitentiaire inrichting moet blijven. Na zijn detentie gaat hij bij zijn ouders wonen.
Aan de gronden voor eenhoofdig gezag is niet voldaan. De vader heeft de moeder nooit iets in de weg gelegd aan de uitvoering van het gezag. De vader wil ook op die manier betrokken blijven. De moeder heeft haar contactgegevens aan de vader gegeven dus er is een vorm van vertrouwen bij de moeder. Zij geeft ook aan dat zij een gedragsverandering bij de vader ziet.
In de gevangenis zet de vader zich er voor in dat [minderjarige] geregeld iets van hem hoort. Het is in het belang van [minderjarige] dat er weer omgang tussen haar en de vader gaat plaatsvinden. De ouders kunnen samen tot een omgangsregeling komen. Tijdens de detentie kan er al een vorm van omgang tot stand komen. Een nieuw BOR-traject ziet de vader niet zitten. Over Humanitas zijn de ouders allebei heel positief en wellicht kunnen zij daar een contactpersoon krijgen die hen kan ondersteunen. Voor de vader is het wel prettig als de omgang concreet wordt vastgelegd zodat hij weet hoe de opbouw eruit gaat zien.
3.6.1.
De moeder voert in het verweerschrift (juli 2019), samengevat, het volgende aan.
De verhoudingen tussen partijen zijn de afgelopen maanden ernstig verslechterd en overleg is niet meer mogelijk. Het is juist dat partijen in april 2018 ten overstaan van de rechter afspraken hebben gemaakt over onder andere het BOR-traject en een contactverbod. Het BOR-traject is vervolgens beëindigd omdat de vader medewerkers had bedreigd en de politie moest interveniëren. De uitvoering van het ouderschapsplan, dat de moeder uit pure wanhoop heeft ondertekend, is uitgelopen op een fiasco. De vader kon zijn emoties niet in bedwang houden en heeft diverse ernstige bedreigingen richting de moeder geuit. In kort geding is de in het ouderschapsplan opgenomen contactregeling opgeschort omdat de moeder niet aan de omgangsafspraken kon worden gehouden. In 2019 heeft de vader tweemaal in voorlopige hechtenis gezeten op verdenking van nieuwe strafbare feiten jegens de moeder en haar partner. De voorlopige hechtenis is geschorst onder een hele serie bijzondere voorwaarden, onder andere om de veiligheid van de moeder en [minderjarige] te waarborgen. Verder is een contactverbod opgelegd. Er hebben zich verschillende voorvallen voorgedaan waaruit het extreme gedrag van de vader blijkt. Duidelijk is dat als een jong kind hiervan getuige is, dit een heel groot risico meebrengt voor de gezondheid en veiligheid. De raad heeft in zijn rapport van 21 december 2018 al geconstateerd dat [minderjarige] klem en verloren was geraakt tussen de ouders en dat er geen verbetering te verwachten was op korte termijn. In de drie jaar dat partijen procederen is de vader alleen maar agressiever gedrag gaan vertonen. Het blijft bij woorden als de vader zegt dat hij wil veranderen.
De vader heeft tijdens de BOR-trajecten telkens laten zien dat hij niet in staat is zijn emoties in bedwang te houden. Dergelijk gedrag vormt een direct risico voor het contact met [minderjarige] en het argument dat de vader [minderjarige] nog nooit iets heeft aangedaan, doet daar niet aan af. Het is juist dat de vader tijdens het BOR-traject een aantal keer contact met [minderjarige] heeft gehad en dat dat goed is gegaan. Daarom is het juist betreurenswaardig dat de vader steeds zijn eigen ruiten ingooit. Als de vader geen strafbare feiten pleegt, niet telkens doodsbedreigingen uit en open staat voor hulpverlening, is een (onbegeleide) omgangsregeling wellicht een mogelijkheid. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat de ontzeggingsgronden van toepassing zijn.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 16 juni 2020 voert de moeder in aanvulling op het verweerschrift, samengevat, het volgende aan.
Dat de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent doet het meeste recht aan de situatie zoals die nu is en voorlopig zal zijn. Door het verleden hebben partijen geen vertrouwen in elkaar. De vader is altijd heel boos geweest en de moeder heel angstig en die situatie moet doorbroken worden. De afgelopen maanden heeft de vader veel kaartjes naar [minderjarige] gestuurd en brieven naar de moeder en daaruit maakt de moeder, alhoewel nog wat sceptisch, op dat de vader veranderd is. Omdat de moeder ziet dat [minderjarige] de vader mist, is de moeder met de vader in gesprek gegaan. Er is nu heel recent wat contact tussen de ouders maar het is nog te pril om het gezag weer gezamenlijk uit te oefenen. Hiervoor is gezamenlijk overleg nodig en het risico is te groot dat [minderjarige] dan opnieuw klem zal raken. Voorkomen moet worden dat de veilige setting zoals die er nu is, weer gaat wankelen. De vader stelt zich nu heel anders op en als hij zo doorgaat is de moeder bereid om anders naar de toekomst te kijken.
Ondanks het contactverbod probeert de moeder de mogelijkheden voor omgang te bekijken. Het idee is dat de vader en [minderjarige] gaan videobellen. Dat kan in een veilige setting. Daarnaast worden er kaartjes verstuurd en kan er misschien bezoek plaats gaan vinden, maar dat is het hoogst haalbare op dit moment. Er zal stap voor stap gekeken moeten worden wat kan qua omgang, en hopelijk komt er een goede omgangsregeling als de vader eenmaal op vrije voeten is en blijft. Alhoewel de moeder begrijpt dat de vader wat meer vastigheid zou willen, heeft een concreet vastgestelde omgangsregeling nu geen toegevoegde waarde. Partijen zijn nu helemaal zelfstandig met elkaar in contact gekomen. Voor de toekomst kunnen partijen voor de omgang hulp inschakelen. Een nieuw BOR-traject wil de moeder niet omdat dit vooral voor spanningen zorgt.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Het is positief dat partijen een veranderproces willen ingaan. Dat zal wel met vallen en opstaan gepaard gaan. Er zijn ook wat hobbels met grootouders vaderszijde, nu de vader daar na zijn detentie gaat wonen. Het is belangrijk dat [minderjarige] onbelast contact met de vader kan hebben.
De raad adviseert het eenhoofdig gezag in stand te laten. Op de ouders moet zo min mogelijk druk worden uitgeoefend dat zij moeten samenwerken. Als het wordt opgelegd gaat dat minder goed dan wanneer de ouders daar zelf voor kunnen kiezen.
Verder adviseert de raad, nu geen omgangsregeling vast te leggen. [minderjarige] heeft een positief gevoel bij de vader en dat is heel belangrijk. De ouders zijn intrinsiek gemotiveerd om het op een andere manier te gaan doen en omgang te laten plaatsvinden. Vanuit deze intrinsieke motivatie moeten zij zelf de omgang in een rustig tempo opbouwen, met de hulpverlening van de ouders. Het is belangrijk voor deze ouders dat zij geen druk voelen. Een opgelegde regeling werkt wellicht juist verstorend omdat er dan te veel druk wordt opgelegd.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Gezag
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Naar het oordeel van het hof was er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot gezagswijziging noopte. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de verhoudingen tussen de ouders weliswaar jarenlang niet goed zijn geweest, maar dat deze in de periode voorafgaand aan de bestreden beschikking nog verder zijn verslechterd. Dit blijkt onder meer uit het opgelegde contactverbod en het opschorten van de omgang tussen de vader en [minderjarige] .
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat aan de gronden voor het beëindigen van het gezamenlijk gezag werd voldaan. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. Weliswaar is de situatie tussen de ouders inmiddels in positieve zin gewijzigd, maar deze ontwikkeling is nog heel pril en het is – mede gelet ook op de voorgeschiedenis – nog onvoldoende duidelijk hoe de verhouding tussen de ouders zich verder zal gaan ontwikkelen. Het hof zal de rechtbankbeslissing op dit punt bekrachtigen, maar spreekt de hoop uit dat de ouders hun verstandhouding en communicatie gaandeweg zover kunnen verbeteren dat herstel van de vader in het gezag in de toekomst wellicht tot de mogelijkheden behoort.
Omgangsregeling
3.8.4.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.8.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat tussen de ouders sprake is van positieve ontwikkelingen. De vader zit sinds geruime tijd in voorarrest en hij heeft tijdens zijn detentie verschillende cursussen en trainingen gevolgd waardoor hij zijn emoties heeft leren reguleren. Ook voert hij gesprekken met een psycholoog (onder meer) over het effect van het gemis van [minderjarige] op hem. Hij is gaan nadenken over zijn aandeel in de problemen tussen de ouders. Waar hij vroeger het gevoel had dat alle macht bij de moeder lag en dat hij daarvan de dupe was, heeft hij inmiddels ingezien dat ook hij fouten heeft gemaakt. De vader heeft enkele maanden geleden een brief naar de moeder gestuurd waarin hij zich heeft verontschuldigd voor de door hem gemaakte fouten en waarin hij heeft gevraagd om samen te gaan werken aan een nieuwe verstandhouding. De moeder heeft hier positief op gereageerd. Door de wijze waarop de vader nu met haar communiceert, heeft zij het gevoel dat hij werkelijk aan het veranderen is. De ouders hebben elkaar enkele malen telefonisch gesproken en zij willen een face-to-face overleg gaan plannen om te bespreken hoe zij samen de omgang tussen de vader en [minderjarige] weer op een veilige manier op gang kunnen brengen. Gedurende zijn detentie heeft de vader uit eigen beweging kaartjes naar [minderjarige] gestuurd, en ook een dvd waarop hij een boek voorleest. Dit is bij [minderjarige] in goede aarde gevallen. [minderjarige] heeft ook enkele malen telefonisch contact met de vader gehad en zij heeft hier positief op gereageerd. De ouders hebben het plan dat [minderjarige] en de vader gaan videobellen.
3.8.6.
Het hof stelt vast dat beide ouders positieve stappen hebben gezet. Hierdoor lijkt er ruimte te ontstaan voor een onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader wil graag dat het hof door het vaststellen van een (tijdelijke) omgangsregeling de richting wijst. De moeder wil liever dat er geen vastgelegde regeling komt en dat de invulling van de (opbouw van de) omgang aan partijen wordt overgelaten. Zij wil geen onnodige druk op het nieuwe proces, wat de ouders samen zijn aangegaan. Gelet op de turbulente voorgeschiedenis waarin op verschillende manieren (tevergeefs) is geprobeerd om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren heeft het hof – evenals de raad – het idee dat het voor deze ouders beter werkt indien er geen druk op hen wordt uitgeoefend en het vormgeven van de omgang aan de ouders zelf wordt overgelaten. Met de raad is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] op dit moment niet is gediend met de vaststelling van een (voorlopige) omgangsregeling. Het hangt van tal van factoren af wanneer er verdere stappen gezet kunnen worden en hoe die er dan uit kunnen zien. Of, en zo ja wanneer er bezoek van [minderjarige] aan de vader kan gaan plaatsvinden is op voorhand niet vast te leggen. Dit zal mede afhangen van de concrete mogelijkheden, onder meer bij PI waar de vader thans verblijft en, na zijn ontslag uit detentie, van zijn nieuwe woonsituatie. Uit de houding en de verklaringen van beide ouders op de mondelinge behandeling leidt het hof – net als de raad – af dat beide ouders intrinsiek gemotiveerd zijn om samen te werken aan hun onderlinge verstandhouding. De positieve verandering in hun onderlinge relatie hebben de ouders de afgelopen periode geheel zelfstandig bereikt, zonder dat hieraan rechterlijke beslissingen ten grondslag lagen of hulpverlenende instanties zich ermee hebben beziggehouden. De ouders zijn van goede wil en het hof heeft er vertrouwen in dat zij in onderling overleg het contact tussen de vader en [minderjarige] verder zullen uitbouwen, eventueel met behulp van hulpverlening. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de rechtbankbeslissing voor wat betreft de omgang – zij het op andere gronden – zal bekrachtigen.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. van Winkel en is op 23 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.