In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de moeder van de onder curatele gestelde, [appellante], met ingang van 1 april 2019 als curator is ontslagen en [de opvolgend curator] is benoemd. [appellante] heeft in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen, omdat zij van mening is dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat haar wijze van curatorschap in de weg staat aan een optimale zorg voor [de onder curatele gestelde]. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank van 14 maart 2019 en het verloop van het geding in eerste aanleg. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 zijn zowel [appellante] als vertegenwoordigers van [stichting] gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en correspondentie van de betrokken partijen. Het hof oordeelt dat er gewichtige redenen zijn om [appellante] als curator te ontslaan, onder andere vanwege het gebrek aan vertrouwen tussen [appellante] en [stichting], wat de zorg voor [de onder curatele gestelde] negatief beïnvloedde. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.