In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een bewind en mentorschap voor appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was ingesteld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W. Kolmans, heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de Stichting Geïntegreerde Geestelijke Gezondheidszorg (GGzE) af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2020 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij in staat is zijn financiële belangen zelf te behartigen en dat het mentorschap niet langer nodig is. Hij heeft aangegeven dat zijn lichamelijke en geestelijke toestand stabiel is en dat hij sinds januari 2020 zelfstandig woont.
De GGzE, die niet op de mondelinge behandeling is verschenen, had verzocht om het bewind en mentorschap te handhaven. De bewindvoerder en mentor hebben echter aangegeven dat appellant positieve ontwikkelingen doormaakt en dat de huidige ondersteuning nog wel nodig is, maar dat het mentorschap mogelijk in de toekomst kan eindigen. De ouders van appellant steunen zijn verzoek om het mentorschap te beëindigen, maar zijn van mening dat het bewind nog steeds noodzakelijk is.
Het hof heeft de argumenten van alle partijen afgewogen en geconcludeerd dat de gronden voor het onderbewind stellen van appellant niet langer aanwezig zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd wat betreft de instelling van het bewind, maar het mentorschap voorlopig gehandhaafd, omdat appellant nog ondersteuning nodig heeft in zijn ontwikkeling. De beslissing van het hof houdt in dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.