In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinzoon, geboren in 2017. De grootmoeder, hierna aangeduid als 'de oma', heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2019 aangevochten, waarin haar het recht op omgang met de kleinzoon werd ontzegd voor een periode van één jaar. De moeder van de minderjarige, hierna 'de moeder', heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de beschikking te bekrachtigen en de oma niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De zaak is behandeld op 15 juni 2020, waarbij zowel de oma als de moeder en de vader van de minderjarige aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde verhouding bestaat tussen de oma en de moeder, wat een onbelast contact tussen de oma en de kleinzoon in de weg staat. De oma heeft aangevoerd dat zij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met de kleinzoon en dat omgang in het belang van het kind zou zijn. De moeder daarentegen betwist dit en stelt dat er onvoldoende contact is geweest sinds de breuk tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om eerst het contact tussen de vader en de kleinzoon op te bouwen voordat er een omgangsregeling met de oma kan worden overwogen.
Het hof heeft geoordeeld dat de oma ontvankelijk is in haar verzoek, maar dat omgang op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.